Claypool Newsletter March 2015

I n h ou d
ISSN 0033-3115
Wetenschap
Ontwikkelingen in het testgebruik van Nederlandse psychologen Arne Evers, Jac N. Zaal
en Anouk K. Evers
Opvoedingsdimensies, zelfcontrole en jeugddelinquentie De mediГ«rende rol van zelfcontrole Endy A.W. Den Exter Blokland
Nieuws
54
62
68
70
Column
Dromen met Skinner Karel Soudijn
Boeken
Zelf blijven nadenken (bespreking van: N. Bleichrodt en F. van de Vijver, Diagnostiek bij
allochtonen. Mogelijkheden en beperkingen van psychologische tests) Toon Taris
De mythe van onafhankelijkheid (bespreking van: A. Oranje, Van ouderenbeleid tot lerarentekort: taken, taakverdeling en arbeidstevredenheid in het onderwijs) Will Evers
Meer zicht op restverschijnselen (bespreking van: M. van Zandvoort, Cognitive function
following lacunar infarct) Sacha Rasquin
71
73
75
Professie
77
81
84
86
87
88
90
91
93
94
Praten over pijn Toon van Helmond, reumapsycholoog Geertje Kindermans
Het agrarisch zorgbedrijf in opmars Geertje Kindermans
Nieuws
ОЁ-mail uit...
Aan den lijve Walter Bockting
Harvard & Holland Erick Janssen
NIP-mededelingen
Agenda
Data
Annonces
Colofon
februari 2002
53
DrieГ«ndertig jaar na de eerste COTAN-enquГЄte is
in 2000 opnieuw het testgebruik van Nederlandse psychologen geГЇnventariseerd. De top-twintig
voor 2000 wordt vergeleken met de ranglijsten in
1967, 1971 en 1976.
Wetenschap
We zien forse ver-
Ontwikkelingen in het testgebruik van Nederlandse
ps yc h o l o g e n
Arne Evers, Jac N. Zaal en
Anouk K. Evers
schuivingen waarbij
tevens blijkt dat de
kwaliteit
door
van
de
psychologen
satiepsychologie en beroepsIn 1967, 1971 en 1976 werden
meest gebruikte tests aanzienlijk is toegenomen.
keuze oververtegenwoordigd.
op initiatief van de Commissie
De mening van de gebruikers zelf over de testMet betrekking tot testgebruik
Testaangelegenheden Nederbij Riagg’s concluderen De Ridland (COTAN) enquêtes gehoukwaliteit blijkt echter aanzienlijk positiever dan
der-Meijer en Gazendam daarden naar testgebruik (NIP, 1969;
die van experts.
entegen dat de lijst van meest
Roe, 1974; Evers & Zaal, 1979;
gebruikte tests in 1989 nauweZaal & Evers, 1979). De enquГЄtes
leverden informatie op over onder andere aard en omvang van lijks afwijkt van die uit de COTAN-enquГЄte in 1976.
het testgebruik in Nederland, opinies van testgebruikers over
De bescheiden verbetering in de kwaliteit van gebruikte
testkwaliteit, en hun behoeften op het gebied van opleiding tests tussen 1967 en 1976 lijkt een afspiegeling te zijn van de
en instrumentarium. Het belang van dergelijke informatie geringe verbetering in de kwaliteit van beschikbare tests in de
werd indertijd als volgt verwoord: �[...] trends die zich in de Documentatie van Tests en Testresearch in Nederland van 1974
populariteit van tests aftekenen zijn interessant voor gebrui- ten opzichte van 1969. De kwaliteitsverschillen in zowel gedokers en constructeurs, voor uitgevers en opinieleiders, voor cumenteerde als gebruikte tests zijn echter nog steeds aandocumentalisten en voor degenen die onderwijs geven.’ zienlijk. Kennelijk is een flink aantal tests waar het nodige aan
(Evers & Zaal, 1979, p. 509). De trends die zowel Roe (1974) mankeert toch aantrekkelijker voor de gebruiker dan hun
als Evers en Zaal (1979) in de gegevens ontdekten, waren ech- betere soortgenoten. Dat verklaart wellicht waarom de verter enigszins teleurstellend. Er traden slechts kleine ver- betering bij de gebruikte tests beperkt is gebleven, ondanks
schuivingen op in de aard van de gebruikte tests. Belangrijker de kwaliteit die beschikbaar is. Zou dit ook betekenen dat de
was echter de constatering dat de verbetering in de gemid- gestage stijging van de kwaliteit van de gedocumenteerde
delde kwaliteit van de meest gebruikte tests bescheiden was tests over de afgelopen jaren, zoals het overzicht in de Docuen dat die kwaliteit sterk uiteenliep. Ook tijdens de enquГЄte mentatie van 2000 laat zien, zich niet heeft vertaald in een verin 1976 kwam bij de meest gebruikte tests nog een flink aan- gelijkbare trendmatige verbetering van de kwaliteit van
tal ondeugdelijke instrumenten voor.
gebruikte tests? Dat zou dan een karige beloning zijn voor de
De vraag is of deze situatie 25 jaar later is verbeterd. Moge- niet geringe inspanningen van het NIP en de COTAN in het bijlijk volgden de enquГЄtes tussen 1967 en 1976 te kort op elkaar zonder, en van testconstructeurs, onderwijsgevenden en tal
om spectaculaire wijzigingen in testgebruik zichtbaar te van anderen die zich inzetten voor een verbetering van de
maken. Over de ontwikkelingen in testgebruik in de periode kwaliteit van de psychodiagnostiek.
na 1976 is wel enige informatie beschikbaar (Altink, Greuter
Er is sinds de jaren tachtig het nodige veranderd in de
& Roe, 1989; Candel, 1993; Krielen, Olivier & Peeters, 1988; opleiding psychologie en de opstelling van testuitgevers.
De Ridder-Meijer & Gazendam, 1993), maar deze informatie EssentiГ«le onderdelen van de psychodiagnostiek en testpsybetreft deelgebieden van de psychologie en/of is niet speci- chologie zijn niet langer verplicht, en afgestudeerde psychofiek genoeg. Mogelijk is dit ook de oorzaak van de tegenstrij- logen zonder noemenswaardige kennis van dit vakgebied zijn
dige bevindingen in deze onderzoeken. Op het gebied van de geen uitzondering meer. Steeds meer testuitgevers houden
personeelspsychologie wordt een toename in het gebruik van hun klanten voor dat een training van enkele dagen in deze
arbeidsproeven en assessment centers geconstateerd (Candel, leemte kan voorzien. Is het kwaliteitsbesef van de psycholoog1993), hetgeen zou wijzen op verschuivingen in type tests dat testgebruiker onder deze onderwijskundige en commerciГ«le
wordt gebruikt. Krielen et al. signaleren op grond van een in invloeden geГ«rodeerd of is het in stand gebleven en wellicht
1987 gehouden enquГЄte flinke veranderingen bij psycholo- zelfs verbeterd? Uit een kortgeleden gepubliceerd internatiogen ten opzichte van 1976, maar in dit onderzoek waren psy- naal onderzoek naar de opvattingen over testgebruik blijken
chologen werkzaam op het gebied van de arbeids- en organi- psychologen – ook degenen die zelf nauwelijks tests gebrui-
54
Wetenschap februari 2002
ken – uitgesproken opvattingen te hebben over de eisen die
gesteld moeten worden aan de kwaliteit van tests en hun
gebruikers (Evers, Evers & Zaal, 2001). Komt dit positieve
beeld ook naar voren in de kwaliteit van de meest gebruikte
tests?
Verklaring van testafkortingen
ABV(-K)
(R)AKIT
EnquГЄte 2000
BIT
De enquГЄte naar testgebruik in 2000 heeft een grote hoeveelheid aan interessante gegevens opgeleverd, te veel om in
één artikel te bespreken. Deze bijdrage is gewijd aan de analyse en bespreking van de gegevens over de frequentie van
gebruik en de kwaliteit van de meest populaire tests. Het kwaliteitsaspect wordt zowel volgens de formele COTAN-beoordelingen als via het oordeel van de gebruiker zelf benaderd.
Andere interessante aspecten, zoals verschillen in testgebruik
naar vakgebied, functie en testdoel, zullen elders aan de orde
komen.
De vragenlijst over testgebruik bestaat uit 23 gedeeltelijk
meerledige vragen. Enkele daarvan betreffen de achtergrond
van de respondent (onder andere functie, type bedrijf of instelling, afdeling, psychodiagnostische scholing) en de aard, de
omvang en het doel van het testgebruik. In de kernvraag voor
dit artikel werd de testgebruiker verzocht alle door hem/haar
in 1999 gebruikte tests te noemen, daarbij de omvang van het
gebruik en het gebruiksdoel te vermelden en zijn/haar
mening te geven over de kwaliteit van de betreffende tests.
Het merendeel van de vragen is van het gedwongen-keuzetype met een wisselend aantal alternatieven. Ter wille van de
vergelijkbaarheid zijn de meeste vragen gebaseerd op de
enquГЄte uit 1976 (Evers & Zaal, 1979; Zaal & Evers, 1979).
BWT
CAT
DAT(’83)
(G)EPPS
GIT(/V)
HAWIK
HTP
Kuder
MMPI(-2)
NEO
NPV(-J)
NVM
PMT(-K)
Raven PM
SB Revised
SCL-90
SIW
SON
TAT
THN
TMT
UCL
Respondenten
VPT
De hierboven beschreven enquГЄte naar testgebruik werd
tezamen met een enquГЄte naar testattitude ingesloten in De
Psycholoog en in mei 2000 naar alle leden van het NIP verstuurd. Een gefrankeerde antwoordenveloppe werd bijgesloten. De enquГЄte naar testattitude was onderdeel van een Europees onderzoek (Evers et al., 2001). De enquГЄte naar testgebruik werd alleen in Nederland afgenomen. In de
begeleidende brief werden alle psychologen verzocht om de
lijst over testattitude in te vullen; alleen regelmatige testgebruikers werd gevraagd om ook de lijst over testgebruik in te
vullen. Van deze groep (dat wil zeggen 64% van de respondenten op de vragenlijst naar testattitude) heeft 75.9% de testgebruiklijsten teruggestuurd. Leeftijd, sekse en vakgebied van
de repondenten verschillen niet van die van de doorsnee NIPleden. Zo is ruim de helft, namelijk circa 58%, werkzaam op
het klinisch vakgebied.
Bij de enquГЄtes van 1967 en 1971 werden de respondenten ook benaderd via De Psycholoog. Ook die onderzoeken
gaan dus uitsluitend over NIP-leden. In 1976 daarentegen werd
de enquГЄte ook verstuurd naar andere personen waarvan
bekend was dat ze tests gebruikten (niet-psychologen en nietNIP-leden). Ter wille van de vergelijkbaarheid beperken we ons
Wetenschap februari 2002
WAIS
WISC(-R)
ZAT
15 WT
Amsterdamse Biografische Vragenlijst
(K = voor kinderen)
Amsterdamse Kinder Intelligentie Test
(R = revisie 1984)
Beroepen-Interesse Test
Bourdon-Wiersma Test
Children’s Apperception Test
Differentiële Aanleg Testserie (’83 = versie 1983)
Edwards Personal Preference Schedule
(G = gekuiste versie)
Groninger Intelligentie Test (V = verkorte versie)
Hamburg Wechsler Intelligenz Test fГјr Kinder
House Tree Person
Kuder Beroepsvoorkeur Onderzoek
Minnesota Multiphasic Personality Inventory
(2 = versie 2TM)
NEO Persoonlijkheidsvragenlijst
Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst
(J = junior versie)
Nederlandse Verkorte MMPI
Prestatie Motivatie Test (K = voor kinderen)
Raven’s Progressieve Matrijzen
Revised Stanford-Binet
Klachtenlijst SCL
Schaal voor Interpersoonlijke Waarden
Snijders-Oomen Niet-Verbale Intelligentieschaal
Thematic Apperception Test
Testserie Hoger Niveau (TNVA, VAT en NAT)
Ketentest of Trail Making Test
Utrechtse Coping Lijst
Vier Platen Test
Wechsler Adult Intelligence Scale
Wechsler Intelligence Scale for Children
(R = revised versie)
Zin Aanvul Test
Nieuwe Vijftien Woorden Test
hier uitsluitend tot de gegevens van de psychologen, waaronder zich in 1976 dus ook een onbekend aantal niet-NIPleden bevond. De aantallen respondenten (en de bijhorende
responspercentages) in de vier enquГЄtes zijn: 1967 N=80
(8.2%); 1971 N=168 (11.3%); 1976 N=131 (57.2%); 2000
N=1062 (16.0%).
Testkwaliteit
De kwaliteitsbeoordeling van tests in de successieve enquГЄtes is gebaseerd op verschillende beoordelingssystemen. De
kleine verbeteringen in kwaliteit die tussen 1967 en 1976 werden geconstateerd (Evers & Zaal, 1979) waren gebaseerd op
beoordelingen met het oude COTAN-systeem, waarbij de kwa-
55
TEST
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
Aantal
gebruikers
WAIS
NVM
NPV
WISC-R
SCL-90
UCL
MMPI(-2)
ZAT
GIT(/V)
Stroop
15 WT
NPV-J
PMT
(G)EPPS
TMT
BWT
RAKIT
Raven PM
DAT’83
NEO
406
391
388
344
343
323
322
310
240
192
190
169
150
136
134
133
133
131
129
126
Percentage
gebruikers
38%
37%
37%
33%
32%
30%
30%
29%
23%
18%
18%
16%
14%
13%
13%
13%
13%
12%
12%
12%
TEST
1 NPV
2 SCL-90
3 NVM
4 UCL
5 MMPI(-2)
6 WISC-R
7 WAIS
8 DAT’83
9 THN
10 ZAT
11 GIT(/V)
12 NEO
13 SIW
14 15 WT
15 (G)EPPS
16 PMT
17 Stroop
18 TMT
19 NPV-J
20 BWT
Frequentie
van gebruik
Gemiddeld
per gebruiker
20500
19200
16800
12100
12000
11100
10700
10700
10700
8700
7900
7500
6600
6600
6400
6300
6200
5000
4900
4100
53
56
43
37
37
32
26
83
115
28
33
59
79
35
47
42
32
38
29
31
Tabel 1. Rangorde van tests naar percentage gebruikers en frequentie van gebruik
liteit van een test werd uitgedrukt in één letter, lopend van A
tot F (NIP, 1974). In de Documentatie van Tests en Testresearch
van 1982 (Visser, Van Vliet-Mulder, Evers & Ter Laak, 1982),
is overgestapt op een beoordeling op vijf afzonderlijke criteria. In het huidige systeem werd dit uitgebreid tot zeven criteria (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2000).
Om de kwaliteit van de tests over de verschillende jaren
met elkaar te kunnen vergelijken zijn alle tests op basis van
de toenmalige gegevens beoordeeld met het thans vigerende
systeem van zeven criteria. Het merendeel van de tests uit de
ranglijsten van 1967, 1971 en 1976 is opgenomen in de Documentatie van Tests en Testresearch uit 1982 (Visser et al., 1982).
Van die tests was derhalve de beoordeling op de vijf criteria
bekend. Deze konden eenvoudig worden omgezet naar
beoordelingen op de zeven criteria van het huidige systeem.
Vervolgens werd voor al deze tests nagegaan of tussen het jaar
van de betreffende enquГЄte en het jaar van beoordeling
(1981/1982) publicaties of nieuwe versies waren verschenen.
Indien dit het geval was, werd nagegaan hoe de beoordeling
zou zijn uitgevallen zonder deze gegevens en zo nodig werd
de beoordeling aangepast. Van drie tests uit de ranglijsten van
1967 tot en met 1976 die niet in de Documentatie van 1982
waren opgenomen, werd een complete beoordeling uitgevoerd op grond van het materiaal dat in het jaar van de
betreffende enquГЄte beschikbaar was.
Resultaten
Om te beginnen worden de resultaten van de enquГЄte in 2000
gepresenteerd. Vervolgens zullen deze resultaten worden vergeleken met die van voorgaande jaren. Daarbij zal met name
worden gelet op het kwaliteitsaspect. Ten slotte zal voor de
gegevens uit 2000 het kwaliteitsoordeel van de experts (de
56
COTAN-beoordeling) worden vergeleken met dat van de
gebruikers.
Testparade 2000
Een eerste opvallend gegeven in de enquГЄte-2000 is dat maar
liefst ruim 800 verschillende tests worden genoemd.1 De 20
meest genoemde tests, de zogenaamde gebruikers-top-twintig,
staan in de linkerhelft van Tabel 1. Wat in deze ranglijst opvalt
is de snelle daling in het percentage gebruikers: de eerste acht
tests worden door ongeveer eenderde van de psychologen
gebruikt, waarna het percentage gebruikers snel afneemt tot
12% voor nummer 20. De nummer 50 in de ranglijst van meest
genoemde tests wordt nog maar door 5% van de respondenten gebruikt, de nummer 130 door 1% en bijna 400 tests worden door slechts één gebruiker genoemd (0.1%). Een relatief
klein aantal tests neemt aldus het overgrote deel van het testgebruik voor zijn rekening.
Voor drie tests geldt dat uit de antwoorden van de respondenten niet altijd kon worden opgemaakt om welke versie het
ging. Het betreft de Minnesota Multiphasic Personality Inventory en de MMPI-2, de Groninger Intelligentie Test en de Verkorte GIT, en de Edwards Personal Preference Schedule en de
Gekuiste EPPS. De antwoorden voor deze versies zijn daarom
samengenomen.
Persoonlijkheidsvragenlijsten vormen met zeven vermeldingen de grootste categorie binnen de top-twintig. Daarna
volgen de individueel af te nemen intelligentietests met vier
vermeldingen. Binnen de top-twintig komt nog één projectieve techniek voor, namelijk de Zin Aanvul Test.
In de rechterhelft van Tabel 1 treft men de zogenaamde
frequentie-top-twintig aan. De getallen in deze ranglijst geven
aan hoe vaak de tests worden afgenomen. De getallen zijn de
som van de afnamefrequenties die door de gebruikers van een
Wetenschap februari 2002
bepaalde test zijn opgegeven. De frequentie-top-twintig bevat
grotendeels dezelfde tests als de gebruikers-top-twintig, maar
de positie van de meeste tests is verschoven. Vier persoonlijkheidsvragenlijsten en een klachtenlijst staan op de eerste
vijf plaatsen. Begrijpelijkerwijs ziet men dat groepstests bij
deze rangordening in het algemeen een hogere positie innemen dan individueel af te nemen tests. Dat geldt ook voor de
twee groepstests die wГ©l voorkomen in de frequentie-top-twintig, maar niet in de gebruikers-top-twintig. Het betreft de Testserie Hoger Niveau en de Schaal voor Interpersoonlijke Waarden. De individueel af te nemen Revisie Amsterdamse Kinder
Intelligentie Test en Raven’s Progressieve Matrijzen komen
niet voor in de frequentie-top-twintig, maar daarentegen wel
in de gebruikers-top-twintig.
In de eerste alinea van deze paragraaf werd gesteld dat een
relatief klein aantal tests verantwoordelijk is voor het overgrote deel van het feitelijk testgebruik. Zo neemt de top-twintig, gerekend naar aantal gebruikers, 43.5% van het totale
gebruik voor zijn rekening en de top-50 67.1%. De 381 tests
die door één gebruiker worden genoemd zijn verantwoordelijk voor slechts 3.5% van het testgebruik. Niettemin leek het,
vanwege dit grote aantal, interessant een inventarisatie van
deze groep tests te maken. Deze inventarisatie laat zien dat
een klein gedeelte, namelijk 8% (30 tests), in een van de edities van de Documentatie van Tests en Testresearch is beschreven. Circa 40% van de 381 tests wordt door de gebruikers
alleen aangeduid met een – voor de onderzoekers onbekende – afkorting, zoals �CERX’, �ABO’, of �RATC’. Bij eveneens circa
40% wordt een volledige Nederlandse titel van de test vermeld, hetgeen vaak iets verheldert over de bedoelingen van
de test. Voorbeelden zijn �Goktest van Damasio’, �Paniekvragenlijst’ en �Test situationeel leiderschap’. Van een kleine 10%
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
wordt alleen de buitenlandse titel vermeld, zodat niet duidelijk is of het om een vertaalde of oorspronkelijke versie van de
betreffende test gaat. Enkele voorbeelden: �Cancer Worry
Scale’, �Eoric oil’ en �Strong-Campbell Interest Inventory’. Ten
slotte worden nog enkele testachtige methoden vermeld,
zoals �Gestructureerd interview Type A gedrag’, �Ontwikkelingsanamnese’, �EQ-map’, een dergelijke. Concluderend kan
men stellen dat het gaat om een grote verscheidenheid aan
tests van grotendeels onbekende kwaliteit. Het feit dat zo weinig over deze tests bekend is, doet echter vermoeden dat er
weinig onderzoek is verricht naar de psychometrische kwaliteiten van deze instrumenten.
De ranglijsten van 1967 tot 2000
In Tabel 2 zijn de top-twintig-tests van de vier enquГЄtes opgenomen. Het betreft uitsluitend de gebruikers-top-twintig,
omdat frequentiegegevens voor 1967 en 1971 niet beschikbaar zijn. Zeven tests, waarvan vijf individuele intelligentie
tests, hebben de tand des tijds doorstaan en komen in alle
enquГЄtes in de top-twintig terecht. Van dit zevental neemt de
WAIS zelfs driemaal de eerste positie in. De andere zes tests zijn
WISC-R, ZAT, GIT(/V), BWT, Raven PM en DAT’83. Enkele van deze
tests hebben in de loop der tijd een grondige revisie ondergaan, maar de verschillende edities zijn om voor de hand liggende redenen wel tot een en dezelfde test gerekend (WISC-R
en WISC of HAWIK, DAT’83 en DAT).
Afgezien van de constante factor gevormd door de zeven
bovengenoemde tests, kan als belangrijke trend worden
gesignaleerd dat het gebruik van projectieve tests over deze
periode van 33 jaar sterk is teruggelopen. De TAT, Rorschach,
VPT, CAT, Wartegg, HTP, Columbus en ZAT namen in de periode
1967-1976 nog een vooraanstaande positie in, maar dat is in
2000
%
1976
%
1971
%
1967
%
WAIS
38
37
37
33
32
30
30
29
23
18
18
16
14
13
13
13
13
12
12
12
WAIS
41
38
37
37
37
37
37
35
34
34
30
26
25
24
23
22
22
21
21
20
WAIS
36
35
32
32
29
28
28
28
28
24
23
20
18
18
17
16
16
14
14
14
TAT
40
40
32
32
29
28
26
26
25
24
21
21
20
20
16
14
12
12
12
12
NVM
NPV
WISC-R
SCL-90
UCL
MMPI(-2)
ZAT
GIT(/V)
Stroop
15 WT
NPV-J
PMT
(G)EPPS
TMT
BWT
RAKIT
Raven PM
DAT’83
NEO
GIT
ABV
TAT
Bender
Raven PM
ZAT
WISC
BIT
BWT
DAT
Revised
PMT-K
ABV-K
Benton
Rorschach
SB
SON
Columbus
Kuder
CAT
ABV
BWT
GIT
TAT
Rorschach
BIT
SB
Revised
WISC
ZAT
SON
Bender
CAT
DAT
Raven PM
ABV-K
Benton
AKIT
MMPI
HAWIK
Rorschach
SB Revised
WAIS
BWT
BIT
ABV
VPT
CAT
GIT
DAT
WISC
Wartegg
ZAT
Wiggly
Stutsman
Grassi
HAWIK
HTP
Raven PM
* De namen van tests die in de top-twintig van alle enquГЄtes voorkomen zijn vet gedrukt.
Tabel 2. Rangorde van tests naar percentage gebruikers van 1967 tot 2000*
Wetenschap februari 2002
57
het testinstrumentarium anno 2000 voorbij. Alleen de ZAT is
als representant overgebleven. Hun posities zijn ingenomen
door persoonlijkheidsvragenlijsten, zoals de NVM, NPV, UCL,
(G)EPPS en NEO, en door de klachtenlijst SCL-90. De verschuivingen op het gebied van persoonlijkheidsonderzoek zijn
daardoor veel groter dan die bij het intelligentieonderzoek,
tenminste voor zover het algemene cognitieve tests betreft.
Overigens moeten we ons wel realiseren dat tests die uit de
top-twintig zijn verdwenen, natuurlijk nog wel worden
gebruikt. Zo is de TAT op plaats 21 terug te vinden (door 12%
van de gebruikers genoemd) en de Rorschach op nummer 59
(4%).
Bij de meting van specifieke cognitieve factoren is er ook
het een en ander veranderd, getuige het verdwijnen van de
Bender en Benton, die zijn overvleugeld door de Stroop, 15 WT
en TMT. De achterliggende redenen voor deze verschuiving is
waarschijnlijk dat de Bender en Benton meer �ouderwetse’
hersenorganiciteitstests zijn die gebruikt worden voor het
medisch-diagnostisch onderscheid wel/geen-hersenletsel.
Stroop, 15 WT en TMT zijn daarentegen beter bruikbaar binnen
de tegenwoordig gangbaarder neuropsychologische benadering die meer op specifieke cognitieve functies is gericht.
Een laatste opvallend gegeven is dat met het verdwijnen
van de BIT en de Kuder, bij de twintig meest genoemde tests
geen interessenvragenlijst meer voorkomt.
Samenvattend kunnen we constateren dat in de loop van
de jaren de (individuele) intelligentietests hun positie in de
top twintig hebben weten te behouden (waarschijnlijk mede
dankzij het uitbrengen van nieuwe revisies), dat persoonlijkheidsvragenlijsten de positie hebben ingenomen van projectieve technieken, en dat interessenvragenlijsten een stapje
terug hebben gezet.
De kwaliteit van de top-twintig-tests
In de inleiding werd al aangegeven dat naast het gebruik juist
ook de ontwikkeling van de kwaliteit van het testgebruik een
centrale plaats inneemt in dit onderzoek. Om een vergelijking
te kunnen maken werd voor de top-twintig-tests van de vier
enquГЄtes per beoordelingscriterium het percentage berekend
dat het oordeel �goed’ heeft gekregen. Er is voor het percentage �goed’ gekozen en niet voor een gemiddelde beoordeling,
omdat met name voor de top-twintig tests, waaraan de hoogste eisen gesteld mogen worden, dat percentage de betere
maatstaf is. Een en ander zou overigens voor de conclusies
geen verschil hebben gemaakt.
Voor zes van de zeven criteria kan in Tabel 3 worden vastgesteld dat er sprake is van een grote verbetering in kwaliteit
van de twintig meest gebruikte tests over de jaren heen. Het
betreft de theoretische achtergrond, de kwaliteit van testmateriaal en handleiding, de normen, de begripsvaliditeit en de
criteriumvaliditeit. Dit geldt in ieder geval voor de kwaliteit in
2000 ten opzichte van de periode 1967-1976. Ook binnen de
laatstgenoemde periode is er echter sprake van ten minste
gelijkblijvende kwaliteit tussen twee opeenvolgende enquГЄtejaren, in geen enkel geval van achteruitgang. Het criterium
betrouwbaarheid neemt een uitzonderingspositie in. Na 1971
58
Theoretische achtergrond
Kwaliteit testmateriaal
Kwaliteit handleiding
Normen
Betrouwbaarheid
Begripsvaliditeit
Criteriumvaliditeit
2000*
1976
1971
1967
59
82
50
27
23
32
14
40
60
35
10
25
5
5
40
60
30
10
25
0
0
30
40
15
5
15
0
0
*Omdat van respectievelijk MMPI en MMPI-2 en GIT en GIT-V de beoordelingen verschillen, werden van deze tests beide beoordelingen in de berekeningen meegenomen.
Tabel 3. Kwaliteit van de 20 meest gebruikte tests (percentage tests
met beoordeling �goed’) van 1967 tot 2000
blijft het percentage tests in de top-twintig met een �goede’
betrouwbaarheid min of meer gelijk. Nadere bestudering van
de gegevens laat echter zien dat het percentage met een �voldoende’ betrouwbaarheid wél toeneemt: van 10% in 1967, via
15% en 20% in 1971 en 1976, naar 55% in 2000!
Naast het gegeven dat de kwaliteit van de twintig meest
gebruikte tests in 33 jaar dus aanzienlijk blijkt te zijn toegenomen, blijft het een interessante vraag of deze tests wat
betreft kwaliteit een afspiegeling vormen van het hele Nederlandse testarsenaal of dat zij hiervan een negatieve dan wel
positieve selectie uitmaken. Indien dit laatste het geval is, zou
men de conclusie kunnen trekken dat de kwaliteit een rol
speelt bij de testkeuze. In Tabel 4 wordt de kwaliteit van de
twintig meest gebruikte tests in 2000 vergeleken met die van
alle tests die zijn opgenomen in de Documentatie van 2000
(uitgezonderd researchinstrumenten en van oorsprong Belgische tests; totaal 372 tests). Hiertoe is in deze tabel naast het
Theoretische achtergrond
Kwaliteit testmateriaal
Kwaliteit handleiding
Normen
Betrouwbaarheid
Begripsvaliditeit
Criteriumvaliditeit
Kwaliteitsoordeel
Documentatie2000: alle tests
2000*
goed
voldoende
goed
voldoende
goed
voldoende
goed
voldoende
goed
voldoende
goed
voldoende
goed
voldoende
66
21
70
20
44
28
13
26
27
41
18
47
8
25
59
14
82
9
50
36
27
27
23
55
32
36
14
32
* Omdat van respectievelijk MMPI en MMPI-2 en GIT en GIT-V de beoordelingen
verschillen, werden van deze tests beide beoordelingen in de berekeningen
meegenomen.
Tabel 4. Kwaliteit van de twintig meest gebruikte tests in 2000 (percentages tests met de beoordeling �goed’ of �voldoende’) en van
alle gedocumenteerde tests in 2000
Wetenschap februari 2002
percentage tests dat als �goed’ wordt beoordeeld, ook het percentage met de beoordeling �voldoende’ vermeld, omdat dit
zoals hiervoor is gebleken een vollediger beeld van de kwaliteit van tests kan geven.
Het blijkt dat de kwaliteit van de top-twintig-tests in 2000
beter is dan die van alle tests uit de Documentatie-2000, met
uitzondering van het criterium theoretische uitgangspunten.
Soms is de hogere kwaliteit te danken aan een groter percentage �goed’, soms aan een hoger percentage �voldoende’ en
soms aan beide.
Experts en respondenten over testkwaliteit
In de enquГЄte-2000 werd aan de respondenten gevraagd een
oordeel te geven over de technische kwaliteiten van alle tests
die men gebruikte. Men werd verzocht voor elke test apart een
indicatie te geven van de kwaliteit van de normen, de
betrouwbaarheid en de validiteit gelet op het doel waarvoor de
test werd ingezet. De mening van de gebruikers werd vergeleken met de expertbeoordelingen van de COTAN-beoordelaars.
Het resultaat van deze vergelijking is voor elk van de drie
criteria ongeveer hetzelfde: er is weliswaar een correlatie tussen de COTAN-beoordeling en de mening van de testgebruiker,
maar het verband is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de
test. Er bestaat een redelijke overeenstemming voor die tests
waarvoor de COTAN de beoordeling �goed’ heeft gegeven: voor
de kwaliteit van de Normen is 65% van de gebruikers het hiermee eens, voor Betrouwbaarheid is dit 61% en voor Validiteit2
65%. De meningen zijn verdeeld voor tests met een COTANbeoordeling �onvoldoende’: voor Normen is slechts 16% van
de gebruikers het met de COTAN eens, voor Betrouwbaarheid
15% en voor Validiteit 13%. Tests waarvoor de COTAN-beoordeling �voldoende’ is, nemen een middenpositie in, waarbij
echter opvalt dat relatief veel gebruikers deze voldoende tests
�goede’ kwaliteiten toekennen en slechts weinigen �onvoldoende’. In het algemeen kan men stellen dat de gebruikers
soepeler zijn in hun oordeel dan de experts. Anders gezegd:
het gebruik van de test gaat hand in hand met een positief
oordeel, ook als daar volgens objectieve buitenstaanders geen
grond voor is.
Hoewel dit laatste zonder uitzondering geldt voor elk van
de drie criteria van alle tests waarvoor de COTAN-beoordeling
�voldoende’ of �onvoldoende’ luidt, leert een nadere analyse
dat de door gebruikers betoonde soepelheid per test kan verschillen. Twee voorbeelden kunnen dit verduidelijken. Het
eerste betreft twee tests waarvoor de COTAN voor betrouwbaarheid de beoordeling �onvoldoende’ heeft gegeven, namelijk de MMPI en de ZAT. Voor wat betreft de MMPI is slechts 2%
van de gebruikers het hiermee eens, maar voor de ZAT is dit
51%. Het tweede voorbeeld betreft twee tests waarvoor de
COTAN voor normen de beoordeling �onvoldoende’ heeft gegeven, namelijk de Verkorte GIT en de TMT. Geen enkele Verkorte-GIT-gebruiker is het hiermee eens, maar voor de TMT is er
38% overeenstemming.
De vraag is wat de oorzaak is van deze nuances in het
gebruikersoordeel. EГ©n mogelijke verklaring is dat gebruikers
de afwezigheid van gegevens een ernstiger tekortkoming vin-
Wetenschap februari 2002
den dan wel beschikbare gegevens die (volgens de COTAN) van
onvoldoende kwaliteit zijn. Zo zijn over de ZAT in het geheel
geen betrouwbaarheidsgegevens en over de TMT in het geheel
geen Nederlandse normgegevens bekend; voor de MMPI zijn
Amerikaanse betrouwbaarheidsgegevens beschikbaar en
voor de Verkorte GIT lokale normen. Daarbij komt dat de situatie waarin in het geheel geen gegevens worden verschaft,
eenduidiger is. Een andere mogelijkheid is dat de opinie van
gebruikers op lokale gegevens berust die niet bij de COTAN en
de testauteur/uitgever bekend zijn. Een laatste, niet uit te sluiten verklaring, is dat we hier te maken hebben met een verschijnsel van cognitieve dissonantie waarbij de positieve
opvatting meer berust op wat hoort en verwacht mag worden,
dan op feitelijke gegevens. Dit zou kunnen blijken uit de
mening van gebruikers over de normen van de Keten- of Trailmakingtest: 12% vindt de kwaliteit van de normen �goed’ en
50% �voldoende’, terwijl in het geheel geen Nederlandse normen worden verschaft. Een ander voorbeeld is de Zin Aanvul
Test, waarvoor in het geheel geen validiteitsgegevens
beschikbaar zijn, maar waarvan niettemin 10% van de gebruikers de validiteit �goed’ en 45% �voldoende’ vindt.
Discussie
Representativiteit
Het responspercentage van de enquГЄte-2000 noopt tot de
nodige voorzichtigheid bij de generalisatie van de gegevens
en de conclusies naar de doorsnee NIP-testgebruiker. Er zijn
echter de nodige aanwijzingen dat de onderzoeksgroep voldoende representatief is. Zo vormt de groep respondenten op
enkele achtergrondvariabelen een goede doorsnede van de
populatie van NIP-psychologen. Met name de vrijwel gelijke
verdeling wat betreft vakgebied in steekproef en populatie
lijkt hier van belang. Verder vormt de uitkomst van de enquГЄte een uiterst consistent beeld in samenhang met de resultaten van de vorige enquГЄtes en vertonen enkele tests (bijvoorbeeld de WAIS) zeer constante gebruikerspercentages, ondanks
de variatie in responspercentages over de jaren heen.
Omvang nationaal testgebruik
Voor enkele tests konden de frequentiegegevens volgens de
enquГЄte worden afgezet tegen de werkelijke verkoopcijfers in
1999. De verkoopcijfers bleken voor deze tests circa vijfmaal
hoger te liggen. Als deze lijn wordt doorgetrokken, kan een
schatting worden gemaakt van het aantal personen dat jaarlijks in Nederland wordt getest. Volgens opgave van de
respondenten van deze enquГЄte worden door hen gezamenlijk iets meer dan 100.000 personen per jaar getest. Vermenigvuldiging met vijf levert een geschat testgebruik op van
circa een half miljoen afnames per jaar. Hierbij blijven de landelijke CITO-toets en ander schooltoetsgebruik buiten
beschouwing, omdat de enquГЄte hierop niet was gericht. Ook
is geen rekening gehouden met illegaal gebruik van tests,
maar wel met gebruik door niet-psychologen voorzover deze
hun testmateriaal langs reguliere wegen hebben aangeschaft.
59
De kwaliteit van de gebruikte tests
In dit onderzoek zijn de analyses beperkt tot de twintig meest
gebruikte tests. Dit aantal is uiteraard arbitrair, maar gelet op
de sterk daling van het aantal gebruikers en de gebruiksfrequentie bij de resterende tests, kan men stellen dat de twintig
meest gebruikte tests inderdaad een groot en veelbetekenend
deel van het testgebruik in Nederland vertegenwoordigen. De
kwaliteit van de Nederlandse top-twintig is in 33 jaar aanmerkelijk gestegen. Deze stijging wordt voor het grootste deel
veroorzaakt doordat men op nieuwe, kwalitatief betere instrumenten is overgestapt, en voor een ander deel door een
verbetering van de kwaliteit van de instrumenten die men
trouw is gebleven. Deze gegevens lijken er op te wijzen dat
testgebruikers bij hun keuze het kwaliteitsaspect mee laten
wegen.
Hoewel deze trend tot tevredenheid stemt, past zeker geen
genoegzaamheid, aangezien de kwaliteit van met name de
psychometrische aspecten van tests nog veel te wensen over
laat. Op elk van de vier criteria haalt slechts circa 25% van de
tests het niveau �goed’. Het aanzien van de top-twintig-tests
wordt overigens beter wanneer men de beoordelingen �goed’
of �voldoende’ samen neemt. Het percentage uit de top-twintig dat op Normen, Betrouwbaarheid, Begripsvaliditeit en Criteriumvaliditeit minstens �voldoende’ haalt, is respectievelijk
54%, 78%, 68% en 46%. Dit beeld is weliswaar aanzienlijk
positiever, maar juist omdat het de twintig meest gebruikte
tests betreft mag de maatlat toch wel op het hoogste niveau
worden gelegd. Voor testontwikkelaars is er dus nog veel werk
aan de winkel, maar ook van testgebruikers mag worden verwacht dat meer rekening wordt gehouden met kwaliteit bij
hun keuze van tests.
De rol van de COTAN
Bij de bespreking van de resultaten van de betrouwbaarheid
van de top-twintig is geconstateerd dat het aantal �goed’
beoordeelde tests na 1971 niet meer toeneemt. Wanneer men
bij de analyse het percentage tests met een �voldoende’ beoordeling betrekt, blijkt een verbetering op te treden van 10%, in
1967, via 15% en 20%, naar 55% in 2000. Met andere woorden, bij betrouwbaarheid komt de verbetering in testkwaliteit
niet voor rekening van de �goede’ tests, maar van de �voldoende’ tests. Is hier sprake van een plafondeffect dat veroorzaakt wordt doordat de COTAN te hoge eisen stelt?3 Kennelijk is het hoogste kwaliteitsniveau voor betrouwbaarheid,
zoals door de COTAN geformuleerd, voor veel tests niet zonder
meer haalbaar en is het de vraag of de lat in dit opzicht niet
te hoog is gelegd. Een discussie tussen betrokkenen, waarbij
zowel aan technische vereisten als praktische beperkingen
recht wordt gedaan, zal moeten uitwijzen of de COTAN-eisen
moeten worden bijgesteld.
Kwaliteitsverbetering heeft ook veel te maken met de
impact van de gekozen publicatievormen. Kan de informatieve waarde van de huidige documentatie wellicht worden verbeterd door het opnemen van testbesprekingen gericht op
dominante gebruiksdoelen? Daarnaast kan gedacht worden
aan het ter publicatie aanbieden van testreviews in nieuws-
60
brieven van de verschillende secties, of aan de redactie van
De Psycholoog. Ook verdient het uitgeven van monografieГ«n
gewijd aan testgebruik in bepaalde toepassingsvelden en/of
aan specifieke vraagstellingen (zoals die over gezondheidsvragenlijsten, Groot et al., 1997) mogelijk meer navolging.
Voor de meeste kwaliteitscriteria zien we een gestage verbetering in de loop van de jaren. Meer en meer tests voldoen
aan de maximale eisen die door de COTAN worden gesteld. Tot
zover het objectieve beeld. Nadere analyse leert echter dat de
zwakke broeders in de ogen van de frequente testgebruikers
nauwelijks tekortschieten, zelfs als objectieve gegevens ontbreken die dat oordeel kunnen schragen. Hoewel niet is uit te
sluiten dat de gebruiker beschikt over aanvullende gegevens,
is het van tweeГ«n een. Of de gebruiker blijft in gebreke door
belangrijke gegevens aan collega’s én de COTAN te onthouden,
Гіf de gebruiker valt ten prooi aan psychologische processen
die een onpartijdige en objectieve beoordeling en een daarmee samenhangende verantwoorde handelwijze in de weg
staan. Het zal duidelijk zijn dat in beide gevallen de testpraktijk gebaat is bij een onafhankelijke en breed toegankelijke
informatievoorziening over tests en testkwaliteit.
Dr. A. Evers is lid van de COTAN en is werkzaam als universitair
hoofddocent bij de programmagroep Arbeids- en Organisatiepsychologie van de Universiteit van Amsterdam, Roetersstraat 15,
1018 WB Amsterdam. E-mail <[email protected]>.
Dr. J.N. Zaal is werkzaam bij GITP International B.V.
Drs. A.K. Evers was voor de duur van dit onderzoek werkzaam als
toegevoegd onderzoeker bij de programmagroep Arbeids- en
Organisatiepsychologie van de Universiteit van Amsterdam.
Noten
De auteurs danken de leden van de COTAN voor hun commentaar op een eerdere
versie van dit artikel.
1. Het complete overzicht van alle genoemde tests is verkrijgbaar bij de eerste
auteur.
2. Teneinde de respondenten niet onnodig te belasten werd bij validiteit geen
onderscheid gemaakt tussen begrips- en criteriumvaliditeit. Om een zuivere
vergelijking mogelijk te maken hebben de resultaten over validiteit in deze
paragraaf uitsluitend betrekking op tests waarvoor de COTAN-beoordeling voor
beide validiteitsaspecten gelijk is, namelijk 15 tests.
3. De eisen voor betrouwbaarheidscoëfficiënten voor de beoordeling �goed’ zijn:
> .90 voor tests die zijn bedoeld voor belangrijke beslissingen op individueel
niveau, > .80 voor tests die zijn bedoeld voor minder belangrijke beslissingen
op individueel niveau, en > .70 voor tests die zijn bedoeld voor onderzoek op
groepsniveau (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2000, p. 1411).
Wetenschap februari 2002
Summary
Literatuur
Altink, W.M.M., Greuter, M.A.M. & Roe, R.A. (1989). De praktijk van werving en selectie. Gids voor Personeelsmanagement, 68, 23-27.
Candel, H. (1993). Ontwikkelingen op het gebied van werving en selectie bij Nederlandse bedrijven. Amsterdam: Vakgroep Arbeids- en Organisatiepsychologie,
UvA.
Evers, A., Evers, A.K. & Zaal, J. (2001). Opvattingen van Nederlandse psychologen
over testgebruik. De Psycholoog, 36, 429-436.
Evers, A., Vliet-Mulder, J. C. van & Groot, C.J. (2000). Documentatie van Tests en Testresearch in Nederland, dl. 1 en 2. Amsterdam/Assen: NIP/Van Gorcum.
Evers, A. & Zaal, J. (1979). De derde N.I.P.-enquГЄte onder testgebruikers. De Psycholoog, 14, 509-528.
Groot, C.J., Vliet-Mulder, J.C. van, Douma, M. & Evers, A. (1997). Generieke vragenlijsten voor gezondheidstoestand beschreven en beoordeeld. Amsterdam: NIP.
Krielen, F., Olivier, P. & Peeters, H. (1988). AMA TestenquГЄte Psychodiagnostiek. Deventer: Akademie Mens-Arbeid.
Nederlands Instituut van Psychologen. (1969). Documentatie van Tests en Testresearch in Nederland. Amsterdam/Zaandijk: NIP/Heijnis.
Nederlands Instituut van Psychologen. (1974). Documentatie van Tests en Testresearch in Nederland. Amsterdam/Zaandijk: NIP/Heijnis.
Ridder-Meijer, L. de & Gazendam, B. (1990). Testgebruik op de volwassenenafdeling
van de Riagg. De Psycholoog, 25, 461-463.
Roe, R.A. (1974). Testgebruik in Nederland. De N.I.P.-enquГЄtes van 1967 en 1971.
De Psycholoog, 9, 57-70.
Visser, R.S.H., Vliet-Mulder, J.C. van, Evers, A. & Laak, J. ter (1982). Documentatie van
Tests en Testresearch in Nederland. Amsterdam: NIP.
Zaal, J. & Evers, A. (1979). De derde N.I.P.-enquГЄte onder testgebruikers II. De Psycholoog, 14, 578-588.
Changes in the use of test by Dutch psychologists over a 33 year period
A. Evers, J.N. Zaal, A.K. Evers
On behalf of the Committee of Test Affairs of the Dutch
Association of Psychologists (COTAN) a survey was held in
2000 on test use by Dutch psychologists. The results of this
survey were compared with the results of similar surveys
held in 1967, 1971 and 1976. A major shift in these years
was the disappearance in 2000 of projective techniques
from the top-twenty of most used tests, except for one. They
were replaced by personality inventories. Seven tests (of
which five individual intelligence tests) stayed in the toptwenty in all those years. Through the years the quality of
the twenty most used tests has gradually increased, though
for reliability a ceiling effect seems to occur. Test users show
a more positive opinion about the quality of the tests they
use than experts do. Some explanations for this finding are
given. It is concluded that public reviewing of tests by independent experts is a prerequisite for the improvement of
tests used.
Het dagelijks bestuur van het Nederlands Instituut van Psychologen zoekt op korte termijn contact met kandidaten voor de functie van
penningmeester van de vereniging (M /V)
De penningmeester is lid van het hoofdbestuur en van het dagelijks bestuur van de vereniging.
Taken
• het behandelen van de financiële zaken van de vereniging, waaronder de begrotingszaken, de financiële verslaglegging en de
samenstelling van de contributies
• het beoordelen van investeringen van een zekere omvang
• het opnieuw bezien van de onderlinge financiële verhoudingen van de onderdelen van de vereniging, mede in het kader van de
modernisering van het NIP
• het voeren van overleg met de personeelsvertegenwoordiging, i.h.b. omtrent de arbeidsvoorwaarden van het NIP-personeel.
• het behandelen van overige zaken aangaande het NIP-bureau.
De bovengenoemde taken worden in nauwe samenwerking verricht met de directeur-secretaris van het NIP en het hoofd FinanciГ«n,
Facilitaire Zaken en Informatiebeheer (FFI) van het bureau.
De inzet voor de bovenstaande taken komt neer op ten minste een dagdeel per twee weken. Voor de werkzaamheden wordt een
vaste onkostenvergoeding per maand verstrekt.
Het hoofdbestuur vergadert zesmaal per jaar in Utrecht, het dagelijks bestuur elfmaal per jaar, gewoonlijk te Utrecht en samenvallend
met de vergaderdata van het Hoofdbestuur, en deels in Amsterdam op het NIP-bureau. De benoeming voor de functie moet worden
gedaan door de Ledenvergadering van het NIP in juni 2002.
Inlichtingen over deze functie worden graag gegeven door de voorzitter van het bestuur, prof.dr. Henk van der Molen, tel. (010)
4082705, door de directeur-secretaris van het NIP, mr Rein Baneke, (020) 4106230, en door het hoofd FFI van het NIP, EugГЁn Zut,
(020) 4106232. Uw interesse kunt u bekendmaken aan de voorzitter of aan de directeur-secretaris, e-mail [email protected], dan
wel per post, NIP-bestuur, Postbus 9921, 1006 AP Amsterdam.
Wetenschap februari 2002
61
Vandalisme en delinquente jongeren veroorzaken
een algemeen gevoel van onveiligheid. Daarnaast
zijn de kosten voor de gemeenschap hoog. In de
literatuur wordt gesuggereerd dat zelfcontrole de
belangrijkste deterWetenschap
minant is van crimi-
Opvoedingsdimensies, zelfcontrole en jeugddelinquentie
De mediГ«rende rol van zelfcontrole
Endy A.W. Den Exter Blokland
neel gedrag: het vermogen niet meteen
toe te geven aan een
impuls. In de hieron-
der beschreven studie is onderzocht of de opvoenamelijk zinvol om een onderEen belangrijke omgevingsfacscheid te maken tussen effectief
tor bij de verklaring van delinding samenhangt met zelfcontrole en vervolgens
en niet-effectief functioneren
quent gedrag van adolescenten
of zelfcontrole op zijn beurt delinquent gedrag
van ouders (Maccoby & Martin,
is het gezin waaruit de jonge
1983; Lamborn et al., 1991). De
overtreder afkomstig is (zie bijverklaart.
opvoedingsdimensies blijven
voorbeeld Aseltine, 1995). Het is
tijdens de gehele opvoeding vrij
daarom van belang vast te stelconstant en blijven een sterke
len welke aspecten van de
opvoeding samenhangen met delinquent gedrag van adoles- relatie vertonen met kenmerken van het kind (Feldman &
centen. Opvoeding wordt opgevat als het gedrag dat de pri- Weinberger, 1994; Lamborn et al., 1991; Steinberg et al., 1994).
Aan de andere kant spelen individuele eigenschappen van
maire verzorgers (ouders) in de dagelijkse omgang met hun
kind vertonen en dat expliciet is gericht op het kind (Rispens de adolescent een rol als het gaat om delinquent gedrag, bijet al., 1996). Ondanks de grote diversiteit aan gedragingen van voorbeeld het temperament, het cognitieve vermogen of het
ouders jegens hun kinderen, wordt opvoedingsgedrag vaak vermogen zich in te leven in de ander (Brownfield & Sorensgetypeerd met behulp van twee centrale dimensies: onder- on, 1993; Moffit et al., 1996). In hun algemene criminaliteitssteuning en controle (zie bijvoorbeeld Lamborn et al., 1991). theorie veronderstellen Gottfredson en Hirschi (1991) dat er
Voor de ondersteuningsdimensie geldt dat de emotionele slechts één intra-individuele factor aan criminaliteit ten
betrokkenheid van ouders kan variГ«ren van warm en betrok- grondslag ligt, namelijk zelfcontrole: het vermogen impulsen
ken tot koel en afwijzend. Ondersteuning verwijst naar affec- te beheersen en behoeftebevrediging uit te stellen. De auteurs
tief en liefdevol gedrag van de ouder, bijvoorbeeld een knuf- benadrukken dat de wens om ogenblikkelijk persoonlijke
fel geven, troosten en begrip tonen als het kind ergens mee behoeften te bevredigen ten grondslag ligt aan al het delinzit. De controledimensie kan variГ«ren van autoritaire machts- quent gedrag. Hierbij overzien daders niet de gevolgen van
uitoefening tot onverschilligheid. Controle verwijst naar hun handelen op de lange termijn.
De adolescentie is een ontwikkelingsperiode die gekengedrag van ouders dat er op gericht is het gedrag van het kind
te veranderen, bijvoorbeeld door het kind te wijzen op de merkt wordt door een sterke toename van de prevalentie van
gevolgen van zijn daden, het kind naar zijn kamer te sturen delinquent gedrag (Houtzager & Baerveldt, 1999; Van Acker,
of iets leuks te verbieden (Rispens et al., 1996). De plaats die 1998). Deze toename wordt vooral toegeschreven aan een
opvoeders op beide dimensies innemen, heeft invloed op de opvoedingsstijl die gekenmerkt wordt door een gebrek aan
ontwikkeling van het kind. Warmte en responsiviteit leiden ondersteuning en controle – daarmee impliciet met de
tot competentie en zelfstandigheid terwijl een gebrek daaraan beschuldigende vinger naar de ouders wijzend (Feldman &
kan leiden tot gedragsproblemen (Maccoby & Martin, 1983). Weinberger, 1994). Het is echter de vraag of er een direct verEen flexibele opstelling van ouders en soepele methoden van band bestaat tussen dergelijke opvoedingskarakteristieken en
controle waarbij het geven van uitleg aan het kind centraal de delinquente gedragingen van adolescenten. Recente stustaat, hebben een positieve invloed op de ontwikkeling van dies tonen aan dat jongeren die niet in staat zijn hun impulhet kind terwijl rigide en dwingende methoden van controle sen en emoties te beheersen, meer kans hebben betrokken te
juist een negatieve invloed hebben (bijvoorbeeld Feldman & raken bij delinquente en gewelddadige gedragingen (BauWeinberger, 1994; Kremen & Block, 1998). In het hier beschre- meister & Heatherton, 1996; Brownfield & Sorenson, 1993;
ven onderzoek worden de ondersteunings- en controledi- Kremen & Block, 1998; Moffit et al., 1996). Een belangrijke
mensies gebruikt als indicatoren van de ouderlijke opvoeding taak van opvoeders is het opgroeiende kind te leren niet direct
die adolescenten ervaren. De conceptualisering van het toe te geven aan opwellingen of emoties en zijn gedragingen
ouderschap met behulp van opvoedingsdimensies blijkt af te leren stemmen op de omgeving, kortom om zelfcontro-
62
Wetenschap februari 2002
le te verwerven. Patterson (1982) benadrukt dat opvoeders in
dit opzicht, al dan niet succesvol, direct invloed op het kind
uitoefenen om ongewenst gedrag af te leren. Als het kind in
voldoende mate leert om innerlijke gevoelens te reguleren en
ongewenst gedrag te vermijden, is het minder waarschijnlijk
dat het betrokken raakt bij antisociale of delinquente gedragingen.
Het hier gepresenteerde onderzoek richt zich ten eerste
op de vraag welke opvoedingsdimensies in verband kunnen
worden gebracht met delinquent gedrag van adolescenten.
Ten tweede wordt onderzocht in welke mate zelfcontrole
gerelateerd is aan delinquent gedrag. Ten derde is het mogelijk dat de opvoeding van ouders geen direct effect heeft op
delinquent gedrag maar wel een indirect effect via de mate
van zelfcontrole die adolescenten hebben. In deze studie
wordt een model getoetst waarin opvoedingsdimensies het
delinquente gedrag van adolescenten indirect voorspellen via
de mediГ«rende invloed van zelfcontrole. Voor de analyses zijn
data gebruikt van een cross-sectionele studie onder 323 adolescenten.
Steekproef
De proefpersonen zijn geworven bij scholen uit de regio
Utrecht, waarvoor in totaal achttien scholen telefonisch zijn
benaderd. Acht scholen gaven aan geГЇnteresseerd te zijn in
deelname aan het onderzoek. Uiteindelijk besloten vijf scholen mee te doen. Het onderzoek vond plaats in december 1999
en januari 2000 door een klassikale afname van een vragenlijst bij 323 scholieren, in leeftijd variГ«rend van dertien tot en
met zeventien jaar. De docenten hadden hiertoe van tevoren
een brief ontvangen met instructies voor afname. Er deden
152 mavo-leerlingen mee, 89 vbo-leerlingen, en 39 havo-leerlingen. Verder zaten 43 leerlingen in een mavo/vbo combinatiegroep. Van de respondenten was 6% dertien jaar oud,
33% was veertien jaar, 39% was vijftien jaar, 20% was zestien
jaar en 2% was zeventien jaar oud (M = 14.8, SD = .89). Er namen
171 jongens en 152 meisjes deel aan het onderzoek. In totaal
waren 286 respondenten in Nederland geboren (89%). Zevenenzeventig procent van de respondenten woonde nog bij
beide ouders, 16% alleen bij de moeder en 2% alleen bij de
vader. Bij 4% van de respondenten was er sprake van adoptie,
wonen in een pleeggezin, wisselend wonen bij de vader en de
moeder of bij stiefouders.
Vragenlijsten
Voor het meten van opvoedingsdimensies werd gebruik
gemaakt van de Nederlandse versie van de Parenting Scales
van Lamborn et al. (1991). De 32 items tellende schaal is
onderverdeeld in drie subschalen: ondersteuning, strikte controle en psychologische controle. De ondersteuningsschaal
meet in hoeverre de adolescent zijn ouders als responsief, liefhebbend en betrokken ervaart en bestaat uit elf items. De
schaal voor strikte controle bestaat uit negen items en meet
ouderlijk toezicht en supervisie. De schaal voor psychologi-
Wetenschap februari 2002
sche controle ten slotte kent twaalf items en meet in hoeverre ouders inspelen op gevoelens en emoties, ondemocratische
disciplinering toepassen en uitingen van individualiteit van
hun kind ontmoedigen. Opgemerkt dient te worden dat in
deze versie de vader en de moeder niet onderscheiden worden. Respondenten werd gevraagd om een oordeel over hun
ouders in specifieke situaties te geven. Een voorbeeld van
ondersteuning in een dergelijke situatie is: �Mijn ouders
nemen tijd om met mij te praten.’ Een voorbeeld van strikte
controle is: �Mijn ouders weten echt wat ik in mijn vrije tijd
doe.’ Een voorbeeld van psychologische controle ten slotte is:
�Als ik een slechte uitslag haal op school, zorgen mijn ouders
ervoor dat ik me schuldig voel.’ De antwoordcategorieën lopen
op een vijfpuntsschaal van 1 (�helemaal niet waar’) tot 5 (�helemaal waar’). De interne consistenties van de subschalen waren
in deze studie voor �ondersteuning’ α = .85, voor �strikte controle’ α = .81, en voor �psychologische controle’ α = .79.
Voor het meten van zelfcontrole is gebruik gemaakt van
een Nederlandse vertaling van een door de Amerikaanse
onderzoekers Tangney en Baumeister (2000) ontwikkelde
schaal. Voor dit onderzoek heeft Roy Baumeister toestemming verleend voor het gebruik van deze schaal. Gegevens
over validatie van de schaal zijn in voorbereiding (Tangney &
Baumeister, 2000). De zelfcontroleschaal beoogt te meten in
welke mate de adolescent in staat is ongewenste impulsen,
emoties en gedachten te beheersen en behoeftebevrediging
uit te stellen. De schaal bestaat uit 34 items. Aan de respondent wordt gevraagd in hoeverre een bepaalde uitspraak bij
hem/haar past. Voorbeelden van vragen zijn: �Ik kan goed
weerstand bieden tegen verleidingen’ of �Ik verlies snel mijn
geduld’. Antwoordcategoriën lopen op een 5-puntsschaal van
1 (�past helemaal niet bij mij’) naar 5 (�past helemaal bij mij’).
In deze studie heeft de schaal een interne consistentie van О±
= .80. De gemiddelde score geeft de mate van zelfcontrole aan:
hoe hoger de score, hoe meer de respondent in staat is tot het
beheersen van zijn impulsen.
Delinquent gedrag wordt in dit onderzoek omschreven als
de mate waarin adolescenten normoverschrijdend gedrag
vertonen en lichte delicten plegen. Er is gebruik gemaakt van
een door Houtzager en Baerveldt (1999) ontwikkelde schaal
van 25 items. Voorbeelden van vragen onder de noemer �Heb
je het afgelopen jaar wel eens één van de volgende dingen
gedaan?’ zijn: �Iets in een bus, tram, metro of trein moedwillig
beschadigd of kapotgemaakt’, �Een ruit van een gebouw ingegooid of ingeslagen’ of �Zonder te betalen met de bus/trein/
metro meegegaan.’ De antwoordmogelijkheden van de vierpuntsschaal lopen van 0 (�nooit’), 1 (�één keer’), 2 (�twee of drie
keer’) tot 3 (�vier keer of meer’). De gesommeerde items bepalen een totaalscore van gepleegde delicten. De schaal heeft in
deze studie een interne consistentie van О± = .91.
Beschrijvende analyses
Bij de opvoedingsdimensies werden hoge scores gevonden op
�ondersteuning’ en relatief wat lagere scores op �strikte controle’ en �psychologische controle’ (zie Tabel 1). Voor strikte
63
jongens
M
Ondersteuning
Strikte controle
Psychologische controle
Zelfcontrole
Delinquent gedrag
Nooit delict gepleegd
3.70
2.89
2.43
3.24
16.07
meisjes
SD
.72
.81
.63
.42
18.70
M
3.81
3.11*
2.27*
3.17
7.27***
SD
.77
.86
.68
.48
8.63
Opvoedingsdimensies en
delinquent gedrag
Met behulp van een regressieanalyse is onderzocht of het
aantal delinquente gedragingen voorspeld kon worden door
12%
18%
de opvoedingsdimensies. Lage
ondersteuning en lage strikte
*p < .05; ** p < .01; *** p < .001
controle waren geassocieerd
Tabel 1. Zelfcontrole, opvoedingsdimensies en delinquent gedrag, beschrijvende statistiek
met meer delinquent gedrag bij
jongens. Voor meisjes gold dat
weinig strikte controle en een
en psychologische controle waren er verschillen tussen de hoge mate van psychologische controle geassocieerd waren
seksen: jongens rapporteerden minder strikte controle en met meer delinquent gedrag. De drie opvoedingsdimensies
meer psychologische controle te ervaren dan meisjes.
verklaarden respectievelijk 19% en 27% van de variantie in
Voor zelfcontrole worden in Tabel 1 het gemiddelde en de delinquent gedrag voor jongens en meisjes (zie Tabel 2).
standaardafwijking van de antwoorden weergegeven. Zoals in
de tabel te zien is, hadden de meisjes iets lagere waarden. Het
zelfcontrole
delinquentie
verschil in gemiddelde bleek na het uitvoeren van een t-test
jongens
meisjes
jongens
meisjes
echter niet significant (t (313) = 1.55, n.s.). Meisjes en jongens
Гџ
Гџ
Гџ
Гџ
verschillen dus niet in de mate van zelfcontrole.
Wat betreft normoverschrijdende gedragingen staan in Ondersteuning
.12
.06
-.24**
-.09
Tabel 1 de gemiddelde somscores en de standaarddeviatie van Strikte controle
.24**
.38***
-.26**
-.41***
-.25**
-.24**
-.12
.15*
de gehele onderzoekspopulatie, opgesplitst naar sekse. Er wer- Psychologische controle
2
.17***
.23***
.19***
.27***
den door jongeren gemiddeld twaalf normoverschrijdende R
gedragingen in een jaar gerapporteerd. De prevalentie ver*p < .05; ** p < .01; *** p < .001
schilde tussen jongens en meisjes ( F (1, 313) = 27,96; p < .001).
In de tabel voor jongens is het minimale gemiddelde aantal
Tabel 2. Regressies van opvoedingsdimensies op zelfcontrole en
normoverschrijdende gedragingen zestien per jaar, voor meisdelinquentie
jes zeven per jaar. Twaalf procent van de jongens had nooit
een delict gepleegd en achttien procent van de meisjes. Licht
delinquent gedrag dat véél voorkwam was vooral zwartrijden,
Zelfcontrole en delinquent gedrag
iets uit een winkel meenemen, graffiti spuiten, een brandje
aansteken en een lesuur spijbelen; vandaar de hoge preva- Uit de Pearsoncorrelaties tussen zelfcontrole en delinquent
lentiecijfers.
gedrag bleek de sterkte van de samenhang tussen beide. Voor
jongens was de Pearson correlatiecoГ«fficiГ«nt r (160) = -.40, p
< .01 en voor meisjes r (149) = -.51, p < .01. Het verschil in de
Opvoedingsdimensies en zelfcontrole
sterkte van de samenhang tussen zelfcontrole en delinquent
Met behulp van regressieanalyses is onderzocht of de mate gedrag bij jongens en meisjes is met behulp van de Fisher-Zvan zelfcontrole voorspeld kan worden door specifieke opvoe- toets onderzocht en bleek niet significant (p = .23).
dingsdimensies. Er werd een hoge mate van zelfcontrole
gerapporteerd door jongens met ouders die strikte controle
De mediГ«rende relatie van zelfcontrole
uitoefenen op de activiteiten van hun zoon. Voor jongens die
veel psychologische controle rapporteerden gold dat ze min- Vervolgens is de vraag getoetst wat het effect is van opvoeder zelfcontrole hadden.
dingsdimensies op delinquentie wanneer gecontroleerd
Ook bij meisjes was een hoge mate van strikte controle wordt voor de invloed van zelfcontrole op delinquentie (zie
door ouders geassocieerd met meer zelfcontrole, terwijl een Tabel 3). Op deze wijze kan achterhaald worden of opvoeding
hoge mate van psychologische controle geassocieerd was met een directe relatie heeft met delinquent gedrag van jongeren
minder zelfcontrole.
of dat deze relatie indirect verloopt (gemedieerd wordt) via
Voor zowel jongens als meisjes gold dat de beide contro- zelfcontrole. In Figuur 1 wordt een schets gegeven van het
ledimensies (strikte en psychologische controle) multivariaat mediatiemodel. Er is van mediatie sprake als er geen directe
geassocieerd waren met zelfcontrole (totale R2 = .17 en totale relaties zijn tussen opvoedingsdimensies en delinquentie (pad
2
1), maar wel relaties tussen opvoedingsdimensies en zelfconR = .23 respectievelijk voor jongens en meisjes). De ondersteuningsdimensie bleek in deze multivariate analyse niet trole (pad 2) en tussen zelfcontrole en delinquentie (pad 3). Er
is geen mediatie als er alleen directe effecten zijn (pad 1 is aansubstantieel bij te dragen aan de verklaring van zelfcontrole.
64
Wetenschap februari 2002
de analyse werd toegevoegd (voorwaarde 2), maar de directe
relatie tussen opvoedingsdimensies en delinquentie bleef
bestaan. Voor de ondersteunings-, psychologische en strikte
Stap 1:
controledimensie gold dat meer steun, psychologische en
Zelfcontrole
-.40***
.16***
-.54***
.29***
strikte controle geassocieerd waren met minder delinquent
Stap 2:
Zelfcontrole
-.35***
-.37***
gedrag bij jongens. Omdat psychologische controle in de mulOndersteuning
-.19*
-.06
tivariate analyse van opvoedingsdimensies op delinquentie
Strikte controle
-.17*
-.27***
niet significant was, maar in de hiГ«rarchische analyse wel het
Psychologische controle
-.20**
.06
significantieniveau bereikte, moet deze bevinding voorzich2
.28***
.37***
R
tig geГЇnterpreteerd worden.
*p < .05; ** p < .01; *** p < .001
De hiГ«rarchische regressieanalyse in Tabel 3 laat zien dat
bij meisjes de relatie tussen psychologische controle en delinTabel 3. HiГ«rarchische regressie van zelfcontrole en opvoedings- quentie verdween als zelfcontrole aan de analyse werd toedimensies op delinquentie
gevoegd. Bij deze opvoedingsdimensie speelde zelfcontrole
een mediГ«rende rol. De relatie tussen strikte controle en delinquentie
bleef significant. Voor meisjes gold
1
dat een hoge mate van strikte conopvoedingsdimensie
trole, naast een hoge mate van zelfcontrole, was geassocieerd met
2
2
minder delinquent gedrag. Bij de
zelfcontrole
delinquentie
dimensie strikte controle en de
ondersteuningsdimensie is er dus
geen sprake van mediatie door zelfFiguur 1. Mediatiemodel
controle.
De pijlen geven hier de directe relatie aan tussen 1) opvoeding en delinquentie, 2) opvoeding
en zelfcontrole en 3) zelfcontrole en delinquentie.
jongens
Гџ
meisjes
R2
Гџ
R2
Discussie
wezig, en pad 2 niet significant). Er is een beperkte mediatie
als zowel pad 2 alsmede pad 1 significant is. Om te bepalen of
er sprake is van mediatie moet er aan bepaalde voorwaarden
worden voldaan (Baron & Kenny, 1986). Deze voorwaarden
zijn: 1) de onafhankelijke, afhankelijke en mediatorvariabele
moeten aan elkaar gerelateerd zijn, 2) als zelfcontrole als predictor wordt toegevoegd aan de analyses van opvoedingsdimensies (als predictoren) en delinquentie, neemt de sterkte
van het verband tussen opvoeding en delinquentie af.
Toetsing van het mediatiemodel
Omdat al eerder bleek dat opvoedingsdimensies samenhangen met zowel zelfcontrole als delinquentie en dat tevens zelfcontrole en delinquentie met elkaar samenhangen, is voldaan
aan voorwaarde 1 om mediatie te toetsen. Om te onderzoeken of zelfcontrole een mediГ«rende rol speelt bij het verband
tussen opvoedingsdimensies en delinquentie (voorwaarde 2),
is een hiГ«rarchische regressieanalyse uitgevoerd (zie Tabel 3).
Uit de analyse bleek dat bij jongens zowel zelfcontrole als de
drie opvoedingsdimensies steun, strikte controle en psychologische controle een onafhankelijke bijdrage leverden aan de
verklaring van delinquent gedrag (zie Tabel 3). Dus ondanks
de relatie tussen opvoedingsdimensies en zelfcontrole, waren
beide onafhankelijk geassocieerd met delinquentie. In dit
geval kon een krachtig mediГ«rende werking van zelfcontrole
niet worden aangetoond. De opvoedingsdimensies verloren
weliswaar 7% verklaarde variantie wanneer zelfcontrole aan
Wetenschap februari 2002
De eerste doelstelling in het onderzoek was na te gaan of er
relaties zouden zijn tussen specifieke opvoedingsdimensies
en delinquent gedrag van jongeren. Voor beide seksen kwam
in dit onderzoek de strikte-controledimensie naar voren als
voorspeller van (minder) delinquente gedragingen. Daarnaast
bleek bij jongens het ervaren van ondersteuning in verband te
staan met minder delinquent gedrag en bij meisjes het ervaren
van psychologische controle met meer delinquent gedrag. Adolescenten die weinig ondersteuning en controle ervaren, blijken in een studie van Lamborn et al. (1991) vaker betrokken bij
delinquent gedrag, vaker drugs en alcohol te gebruiken en minder betrokken te zijn bij school (de auteurs hebben de dimensie psychologische controle in deze studie niet gebruikt). In het
onderhavige onderzoek kwamen de ondersteunings- en strikte-controledimensie ook naar voren als voorspellers van delinquent gedrag bij jongens. Delinquente jongens ervaren zowel
weinig steun als weinig strikte controle, terwijl delinquente
meisjes naast weinig strikte controle juist wel psychologische
druk ervaren – dus dat ouders inspelen op gevoelens en emoties, ondemocratische disciplinering toepassen en uitingen van
individualiteit van hun dochter ontmoedigen. Dit verschil
duidt mogelijk op sekseverschillen in socialisatie van jongens
en meisjes. Kremen en Block (1998) wijzen in hun bevindingen
nadrukkelijk op de groep ouders die het tonen van affectie aan
hun dochter ondermijnend vinden voor de ontwikkeling. Een
dergelijke relatie wordt gekenmerkt door vijandigheid, bemoeizucht en ongeduld waarbij expressie van de eigen individualiteit van het meisje onderdrukt wordt.
65
Zelfcontrole kon voor beide geslachten worden voorspeld
door de strikte- en psychologische-controledimensies. Anders
gezegd, adolescenten met weinig zelfcontrole ervaren dat er
door de ouders ingespeeld wordt op emoties en gevoelens, zonder dat er instructie tegenover staat. Gottfredson en Hirschi
(1991) noemen ook het belang van het duidelijk overdragen van
normen en waarden om het voor een kind mogelijk te maken
zelfcontrole te verwerven. De resultaten van dit onderzoek
onderschrijven deze zienswijze van Gottfredson en Hirschi.
Als laatste is onderzocht of zelfcontrole een mediГ«rende
werking heeft in de relatie tussen opvoeding en delinquente
gedragingen van adolescenten. In een longitudinaal onderzoek
van Feldman en Weinberger (1994) naar de relatie tussen
opvoedingsstijlen, zelfcontrole en delinquent gedrag van kinderen, vonden de onderzoekers dat effectief ouderschap in de
kindertijd geassocieerd is met vaardigheden op het gebied van
zelfcontrole die kinderen zich eigen maken. Deze vaardigheden vormen een verbinding tussen ouderlijke invloed en probleemgedrag van hun kinderen dat later buiten de familiecontext plaatsvindt. Feldman en Weinberger noemen zelfcontrole
een robuuste mediator tussen opvoedingsgedrag en delinquent
gedrag. Het onderhavige onderzoek kan deze krachtige mediГ«rende werking van zelfcontrole bij jongens niet aantonen. In dit
mediatiemodel, waarbij zelfcontrole als predictor wordt toegevoegd aan de regressievergelijking met opvoedingsdimensies
als predictoren en delinquentie als criterium, blijft de directe
invloed van de opvoedingsdimensies op delinquent gedrag
bestaan, ondanks een reductie van verklaarde variantie van de
opvoedingsdimensies. Bij het voorspellen van delinquente
gedragingen bij meisjes, is er sprake van gedeeltelijke mediatie,
namelijk het verdwijnen van psychologische controle en een
totale reductie van 19% van de verklaarde variantie als zelfcontrole aan het model wordt toegevoegd. Er is in dit onderzoek vooral een duidelijke directe relatie gevonden tussen
opvoeding en delinquente gedragingen. Bij de delinquente jongens is juist het geheel afwezig zijn van zowel steun als strikte
ouderlijke controle opvallend. De delinquente meisjes daarentegen ervaren een opvoeding die gekenmerkt wordt door veel
psychologische druk van hun ouders. Het directe gevoel van
afwijzing door de ouders lijkt bij deze meisjes op de voorgrond
te staan. De bevindingen onderschrijven het belang voor adolescenten dat ze vanuit de opvoeding zowel ondersteuning als
concrete controle dienen te ervaren als het gaat om het verminderen van normoverschrijdend gedrag. Het patroon van
psychologische controle daarentegen, waarbij de adolescent
ervaart dat de ouders individualiteit ontmoedigen en hun disciplinering uitoefenen door op emoties en gevoelens in te spelen, is voor beide seksen geassocieerd met een lage mate van
zelfcontrole, en met name bij meisjes ook met meer normoverschrijdend gedrag. Het ervaren van strikte controle in termen van het op de hoogte zijn van het doen en laten van de
adolescent en het stellen van grenzen, was positief geassocieerd
met zelfcontrole en negatief met delinquentie. In andere
bewoordingen: ouders doen er goed aan duidelijke regels te
stellen en op de hoogte te zijn van de activiteiten van hun kinderen. Het uitoefenen van deze controle op een rigide manier,
66
zonder rekening te houden met de gevoelens en de behoefte
aan autonomie van de adolescent, heeft echter een negatief
effect op zowel zelfcontrole als normoverschrijdend gedrag.
Dit betekent dat ouders en opvoeders invloed kunnen uitoefenen op hun kinderen als het gaat om delinquente gedragingen. Rispens et al. (1996) geven in hun onderzoek naar
opvoeding in Nederland een kort en krachtig profiel van de
Nederlandse ouder: ze blijken hun kinderen in hoge mate te
ondersteunen, tonen veel affectie en genegenheid. Daarnaast
zijn de ouders ook autoritatief: ze geven veel uitleg en informatie en zijn zeer gericht op het overdragen van normen en
waarden, regels en gewoonten. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat deze opvoedingskenmerken zowel belangrijk
zijn als het gaat om participatie aan normoverschrijdende
gedragingen als voor het ontwikkelen van zelfcontrole. Uit de
literatuur is overigens bekend dat de gedragingen van het kind
ook de manier van interacteren van de ouders kunnen beГЇnvloeden (Patterson, 1982; Kremen & Block, 1998). Anders
gezegd: het gedrag van adolescenten dat gekenmerkt wordt
door bijvoorbeeld onaangepastheid of een lage zelfcontrole,
roept mogelijk een corrigerende houding van de ouders op, of
het kind ontvangt veel affectie en steun omdat het zich juist
rustig en meegaand gedraagt. Deze mogelijke wederzijdse beГЇnvloeding van opvoeder en kind kan door de cross-sectionele
opzet van het onderzoek niet worden vastgesteld.
In sommige Amerikaanse publicaties wordt wel opgemerkt
dat de sociale klasse een belangrijke determinant is van opvoedersgedrag. Rispens et al. (1996) wijzen erop dat er in de Nederlandse situatie tussen de sociale klassen minder grote verschillen zijn in inkomen, scholing en huisvesting. Met behulp van
een oneway-anova is onderzocht of in deze steekproef de gemiddelden op de opvoedingsdimensies steun, strikte en psychologische controle verschilden tussen groepen, als gecontroleerd
wordt voor het opleidingsniveau van zowel de vader als de moeder. Alleen voor meisjes gold dat er een significant verschil was
op de dimensie psychologische controle. Met behulp van de
Bonferroni toets is nagegaan of dit verschil zich bevond in de
groep (1) ouders met geen of een lage opleiding, (2) alleen middelbare school of (3) een middelbare of hogere beroepsopleiding.
Voor zowel vaders als moeders met een middelbare of hogere
beroepsopleiding gold dat hun dochter minder psychologische
controle ervaren. Dit betekent dat er bij de onderzochte groep
jongens geen verschillen zijn op de opvoedingsdimensies steun,
strikte en psychologische controle die verband houden met het
opleidingsniveau van hun ouders. Voor meisjes geldt dat alleen
een hogere psychologische controle wordt ervaren als hun
ouders geen of een lage beroepsopleiding hebben.
De studie kent enkele tekortkomingen: het onderzoek
maakt gebruik van zelfrapportages, dus de uitspraken zijn gebaseerd op hetgeen adolescenten over hun ouders en zichzelf zeggen. Een ander probleem is dat van selectieve uitval. De groep
adolescenten die op school een vragenlijst voorgelegd kregen,
bestond namelijk uit ruim 350 leerlingen. De jongeren die
normoverschrijdend gedrag vertonen saboteerden de vragenlijst door overal hetzelfde hokje aan te kruisen of de lijst vol te
tekenen (uiteindelijk ongeveer 10% van de potentiГ«le groep
Wetenschap februari 2002
van respondenten). Een kort interview of bijvoorbeeld een spelobservatie zou voor deze groep een alternatieve strategie zijn
om meer te weten te komen. Op basis van theoretische overwegingen mag echter worden verondersteld dat bovengenoemde tekortkoming een onderschatting geeft van de onderzochte samenhang tussen delinquent gedrag en zelfcontrole.
Het saboteren van een opdracht van een docent valt op zich al
te typeren als een vorm van normoverschrijding, terwijl juist
deze respondenten op die manier blijk geven van een matige
zelfcontrole. Een andere tekortkoming van het onderzoek is de
generaliseerbaarheid: er is een selectie gemaakt van mavo, vbo,
havo en mavo/vbo combinatiegroepen. Uit de aard van dit
opleidingstype kan men dus niet zomaar generaliseren naar bijvoorbeeld jongeren uit de technisch/ambachtelijke opleidingen, het wetenschappelijk georiГ«nteerde onderwijs of jongeren
in geheel andere omstandigheden, zoals wonen in een internaat of gedetineerd zijn. Verder kunnen door de cross-sectionele opzet van het onderzoek de bevindingen niet causaal worden geГЇnterpreteerd.
Concluderend kan gezegd worden dat het concept zelfcontrole belangrijk is voor normoverschrijdend gedrag van adolescenten. Een opvoeding die gekenmerkt wordt door een hoge
mate van controle waarbij de ouders goed op de hoogte zijn van
het doen en laten van hun kind, zonder hierbij psychologische
druk uit te oefenen, beГЇnvloedt de mate van zelfcontrole die het
kind verwerft. Een lage zelfcontrole is een risicofactor voor
normoverschrijdend gedrag. Omdat er een relatie is tussen zelfcontrole en delinquent gedrag, heeft dit mogelijke implicaties
voor ouders, namelijk dat bij kinderen die weinig zelfcontrole
hebben het accent gelegd wordt op vaardigheden ter vergroting
daarvan. Zo lopen ze uiteindelijk minder het risico in normoverschrijdend gedrag te vervallen. Daarnaast zijn er bij deze
jonge groep ook opvoedingskenmerken te identificeren die
zowel een positieve als negatieve invloed hebben op deelname
aan delinquente gedragingen door adolescenten.
Drs. A.W. den Exter Blokland is als junior onderzoeker verbonden
aan de Capaciteitsgroep Kinder en Jeugdstudies van de Universiteit
Utrecht, Postbus 80140, 3508 TC Utrecht.
E-mail: <[email protected]>.
Noot
Rutger Engels ontving ondersteuning van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek voor supervisie en begeleiding van dit onderzoek. Persoonlijk
ben ik hem veel dank verschuldigd voor zijn enthousiaste begeleiding. Catrin Finkenauer ben ik zeer dankbaar voor haar adviezen en commentaren op het manuscript.
Roy Baumeister wordt bedankt voor het beschikbaar stellen van de Engelse versie van
de Zelfcontroleschaal.
Literatuur
Acker, J. van (1998). Jeugdcriminaliteit: feiten en mythen over een beperkt probleem.
Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Aseltine, R.H. (1995). A reconsideration of parental and peer influences on adolescent deviance. Journal of Health and Social Behavior, 36, 103-121.
Baron, R.M. & Kenny, D.A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in
Wetenschap februari 2002
social psychological research: conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.
Baumeister, R. & Heatherton, T.F. (1996). Self-regulation failure: an overview. Psychological Inquiry, 7, 1-15.
Brownfield, D. & Sorenson A.M. (1993). Self-control and juvenile delinquency: theoretical issues and an empirical assessment of selected elements of a general
theory of crime. Deviant Behavior: An Interdisciplinary Journal, 14, 243-264.
Feldman, S.S. & Weinberger, D.A. (1994). Self-restraint as a mediator of family influences on boy’s delinquent behaviour. Child Development, 65, 195-211.
Gottfredson, M.R. & Hirschi, T. (1991). A general theory of crime. Standford, CA: Stanford University Press.
Houtzager, B. & Baerveldt, C. (1999). Just like normal: a social network study of the
relation between petty crime and the intimacy of adolescent friendships. Social
Behavior and Personality, 27, 177-192.
Kremen, A.M. & Block, J. (1998). The roots of ego-control in young adulthood: links
with parenting in early childhood. Journal of Personality and Social Psychology,
75, 1062-1075.
Lamborn, S.D., Mounts, N., Steinberg, L. & Dornbusch, S.M. (1991). Patterns of competence and adjustment among adolescents from authoritative, authoritarian,
indulgent, and neglectful families. Child Development, 62, 1049-1065.
Maccoby, E. & Martin, J.A. (1983). Socialization in the context of the family: parentchild interaction. In E.M. Hetherington (Ed.), Handbook of child psychology,
Vol.4., Socialization, personality, and development. New York: Wiley.
Moffit, T.E., Caspi, A., Dickson, N., Silva, P. & Stanton, W. (1996). Childhood-onset
versus adolescent-onset antisocial conduct problems in males: natural history
from ages 3 to 18 years. Developmental Psychopathology, 8, 399-424.
Patterson, G.R. (1982) Coercive family process. A social learning approach. Oregon:
Castalia Publishing Company.
Rispens, J., Hermanns, J.M.A. & Meeus W.H.J. (1996) Opvoeden in Nederland. Assen:
Van Gorcum.
Steinberg, L., Lamborn, S.D., Darling, N. & Mounts, N.S. (1994). Over-time changes
in adjustment and competence among adolescents from authoritative, authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child Development, 65, 754-770.
Tangney, J.P. & Baumeister, R.F. (2000). High self-control predicts good adjustment,
less pathology, better grades, and interpersonal success. Manuscript submitted
for publication.
Summary
Parenting dimensions, self-control and juvenile delinquency. The mediating role of selfcontrol
A.W. den Exter Blokland
Adolescence is a developmental period that is characterized
by an upsurge in delinquent behaviour. This increase in
delinquency in adolescence has often been attributed to
parenting styles characterized by low levels of support and
control. Recent studies have also shown that young people
who are not able to control their impulses are more likely
to engage in delinquent behaviour. The current study
focussed on the association between parenting, self-control
and delinquent behaviour in a sample of 323 14-17 years
old adolescents. Regression analyses confirmed that selfcontrol predicts delinquency. Additionally, some direct
effects of parenting on delinquency emerged. These findings underline the crucial role of both parenting and selfcontrol in adolescent delinquency.
67
Nieuws
Auto mobiel b ellen
Nieuwe technieken kunnen voor nieuwe problemen zorgen. Sinds het bezit
van mobiele telefoons een hoge vlucht
heeft genomen, worden de apparaten te
pas en te onpas gebruikt. Dit is niet
alleen ergerlijk, maar zelfs gevaarlijk in
sommige situaties. Zo is bekend dat in
Nederland enige tientallen dodelijke
verkeersongelukken per jaar worden
veroorzaakt doordat automobilisten
aan het bellen zijn. Daarom is er een wet
op komst die het handmatig mobiel bellen in de auto verbiedt. Handsfree bellen
in de auto blijft wel toegestaan. Aanname hierbij is blijkbaar dat het vasthouden van de telefoon – en niet het voeren
van een gesprek – voor de grootste verkeersonveiligheid zorgt. Onderzoek van
Amerikaanse psychologen toont de
onjuistheid van deze veronderstelling
aan. Zij lieten proefpersonen tijdens een
gesimuleerde rijtest handmatig en
handsfree bellen. Uit het experiment
bleek dat mobiel bellen tijdens de rijproef zorgde voor een verdubbeling van
het aantal fouten in vergelijking met
proefpersonen die niet belden. Maar wat
belangrijker was: er was geen verschil in
de verslechtering van de rijprestaties
tussen degenen die handmatig of
handsfree belden. Het wel of niet vasthouden van de telefoon doet er blijkbaar niet toe, beide situaties veroorzaakten fouten als het missen van verkeersborden en vertraagde reactietijden
als er geremd moest worden. De oorzaak
van de fouten ligt dus niet in de perifere
taak (het vasthouden van de telefoon),
maar in de cognitieve taak: het verdelen
van de aandacht tussen de verkeersituatie en het telefoongesprek. Een conditie waarin de proefpersonen naar de
radio luisterden zorgde niet voor een
toename van het aantal fouten. Het luisteren op zich is dus niet van invloed op
de rijprestaties, maar het actief voeren
van een gesprek wel. De logische vraag
die dit opwerpt is of het voeren van een
gesprek met iemand die in de auto zit
dan ook niet een verslechtering van de
rijprestatie met zich meebrengt. Dat lijkt
echter wel mee te vallen: gesprekspart-
68
ners in de auto zien zelf ook wanneer de
verkeerssituatie lastig wordt en ze beter
even hun mond kunnen houden, zodat
de bestuurder zijn volle aandacht aan de
weg kan schenken. Mobiele gesprekspartners hebben dit niet door en weten
soms zelfs niet dat degene met wie ze
praten achter het stuur zit. En dat kan
gevaarlijke situaties opleveren. De nieuwe wet om alleen handmatig mobiel bellen te verbieden, lijkt dus een nogal halfslachtige maatregel.
D.L. Strayer & W.A. Johnston, Driven to
distraction: dual-task studies of simulated driving and conversing on a cellular
telephone. Psychological Science, 2001,
Vol. 12, p. 462-466.
Nieuws
Slapeloosheid
Slapeloosheid kan behoorlijk slopend
zijn. Zowel lichaam als geest gaan er op
den duur aan onderdoor. De toevlucht
nemen tot slaappillen ligt dan voor de
hand en wordt veelvuldig toegepast,
maar veel mensen (en huisartsen) zijn
zich tegenwoordig welbewust van het
verslavende karakter van deze medicijnen en proberen het gebruik ervan te
beperken. Een andere, meer structurele,
optie is in therapie gaan. Met name de
cognitieve gedragstherapie heeft uitgebreide behandelprogramma’s om slaapproblemen te verhelpen. Meestal worden verschillende technieken, zoals
relaxatie, cognitieve herstructurering,
verandering van slaapgewoonten en
dieet (geen cafeГЇne), stimuluscontrole
en slaaprestrictie tegelijkertijd toegepast. Deze samengestelde behandeling
is behoorlijk effectief: zo’n tweederde
van de cliГ«nten heeft een jaar later geen
klachten meer die zijn te categoriseren
onder de noemer slapeloosheid. En
tachtig procent stopt met het gebruik
van slaapmiddelen. Welke componenten van de therapie het meest efficiГ«nt
zijn, is echter niet goed bekend. Daarom
vroegen Britse psychologen aan een
aantal mensen die behandeld waren
voor slapeloosheid welke technieken zij
het meest toepasten en hoe het nu
gesteld was met hun insomnia. Opvallend was dat de techniek die cliГ«nten
zelf het meest nuttig achtten – relaxatie
– het minste bijdroeg aan vermindering
van hun slapeloosheid. Het meest effectief bleek slaaprestrictie en stimuluscontrole te zijn. Door het bed alleen te
gebruiken om te slapen (en niet te lezen,
piekeren of tv-kijken) en het beperken
van de tijd die wakker in bed werd doorgebracht, verbeterde de kwaliteit en
duur van de slaap en verminderde de
inslaaptijd. Dit zou komen doordat deze
techniek weer een positieve associatie
tussen het bed en slapen teweegbrengt.
Piekeren, slapeloosheid en andere activiteiten moeten niet met het bed geassocieerd worden.
L. Harvey, S.J. Inglis & C.A. Espie, Insomniacs’ reported use of CBT components and
relationship to long-term clinical outcome. Behaviour Research and Therapy,
2002, Vol. 40, p. 75-83.
Nieuws
Scheidingslijn
In onze tijd worden steeds meer huwelijken ontbonden. Het zinnetje �Tot de
dood ons scheidt’ is lang niet meer zo
vanzelfsprekend als vroeger. Een opvallend gegeven daarbij is dat kinderen van
gescheiden ouders zelf ook vaker scheiden. De kans dat mensen scheiden
neemt met 70% toe als een van de partners gescheiden ouders heeft en met
189% als beiden ouders hebben die
gescheiden zijn. Er zijn twee mogelijke
verklaringen voor dit fenomeen. De eerste stelt dat kinderen de slechte relationele vaardigheden van hun gescheiden
ouders hebben geleerd en daardoor
later zelf ook eerder problemen krijgen
met hun relatie. Het voorbeeld van
jarenlang ruziГ«nde ouders zou dus een
slechte invloed hebben op het vermogen van kinderen om zelf een huwelijk
in stand te houden. Een tweede mogelijkheid is dat kinderen door de scheiding van hun ouders leren dat een
huwelijk niet voor het leven hoeft te
zijn. De norm dat je altijd bij elkaar moet
blijven zou hierdoor gerelativeerd worden. Om deze twee hypothesen te
onderzoeken, deden Amerikaanse
sociologen een longitudinale studie bij
twee generaties. Niet alleen het aantal
Wetenschap februari 2002
scheidingen van ouders en kinderen
werd bijgehouden, maar ook of er veel
of weinig ruzie was tussen de partners.
Hieruit bleek dat het niet uitmaakte of
de ouders weinig of veel huwelijksproblemen hadden (mits ze niet gescheiden
waren): kinderen van deze twee groepen
gingen even vaak scheiden. Het ondergaan van ruziГ«nde ouders leidt dus niet
tot meer scheidingen bij het nageslacht.
Wat wel verschil maakte was – zoals
gezegd – of de ouders gescheiden
waren. In het oog springend was dat juist
kinderen van gescheiden ouders die
weinig ruzie hadden gehad, eerder gingen scheiden dan kinderen van vaak
ruziГ«nde gescheiden ouders. Ouders die
weinig ruzie maken maar toch scheiden,
onderstrepen nog sterker de relativiteit
van het huwelijk voor hun kinderen. Als
ouders elkaar constant het leven zuur
maken lijkt een scheiding natuurlijk
eerder een onvermijdelijke optie. Kinderen van ruziënde ouders – al dan niet
gescheiden – bleken wel zelf ook meer
huwelijksproblemen te hebben. Maar of
de kinderen gingen scheiden werd toch
grotendeels voorspeld door het feit of
hun ouders ook gescheiden waren.
Ouders hebben blijkbaar een duidelijke
voorbeeldfunctie als het gaat om de
waarde die kinderen aan het instituut
huwelijk hechten.
P.R. Amato & D.D. DeBoer, The transmission of marital inability across generations: relationship skills or commitment to
marriage? Journal of Marriage and
Family, 2001, Vol. 63, p. 1038-1051.
Nieuws
De nachtelijke geest
Het overgrote deel van psychologisch
onderzoek gaat over de menselijke geest
in wakende toestand. Het slapende deel
van ons leven krijgt niet de aandacht die
het verdient. Want brengen we niet
ongeveer eenderde van ons bestaan slapend door? Net als bij de wakende persoonlijkheid zijn er grote individuele
verschillen in slaapgedrag. De slaapduur, tijd van slapen gaan en het aantal
dromen dat men zich herinnert, variГ«ren bijvoorbeeld aanzienlijk tussen
mensen. Verder zijn er nog zulke diver-
se nachtelijke ervaringen als lucide dromen, slaapwandelen, slaapverlamming
(waarbij men wel wakker is) en hallucinatieachtige beelden bij het inslapen die
sommige mensen hebben. Een Amerikaanse psycholoog vroeg zich af welke
verbanden bestaan tussen gedragingen
en ervaringen in wakende en in slapende toestand. Dus: zegt onze persoonlijkheid overdag iets over onze nachtelijke
ervaringen? Eerst een aantal gegevens
dat al bekend was: mensen die vaak
slaapverlammingen ervaren, zijn neurotischer. En: mensen die frequent lucide
dromen hebben zijn creatiever en hebben een meer interne locus of control. Uit
dit onderzoek bleek dat mensen die veel
levendige, nare of lucide dromen hebben en vaak hallucinatieachtige beelden ervaren bij het in slaap vallen of
wakker worden, hoger scoorden op een
aantal schalen van tests voor schizotypische persoonlijkheid en dissociatie.
Met name de correlatie met verbeelding
en fantasie was hoog, maar ook depersonalisatie hing samen met deze nocturne ervaringen. Dat brengt de onderzoeker ertoe te veronderstellen dat er
een sterke continuГЇteit is tussen de
bewustzijnstoestanden van de dag en
die van de nacht. Vooral het gemak
waarmee mensen overgaan van de ene
naar de andere bewustzijnstoestand is
hierbij van belang. Mensen met bovengenoemde ongewone nachtelijke ervaringen zouden overdag ook meer dagdromen, sneller in een toestand van flow
komen en bevattelijker zijn voor hypnose. De grenzen tussen verschillende
geestesgesteldheden zijn kortom niet zo
duidelijk gemarkeerd bij mensen met
bijzondere nachtelijke ervaringen.
D. Watson, Dissociations of the night:
individual differences in sleep-related
experiences and their relation to dissociation and schizotypy. Journal of Abnormal Psychology, 2001, Vol. 110, p. 526535.
Nieuws
Gelukkiger door gemis
Geluksonderzoekers bestuderen vele
voorwaarden voor een gelukkig leven.
Het land waar je woont is van grote
Wetenschap februari 2002
invloed. Zo zijn Nederlanders een van
de gelukkigste volkeren ter wereld. Ook
de persoonlijkheid draagt een steentje
bij aan ons welbevinden. Zo is al jaren
bekend dat extraverte mensen gelukkiger zijn dan introverte. En dat neuroticisme niet bevorderlijk is voor het
levensgeluk. Van deze twee wordt extraversie algemeen gezien als de belangrijkste persoonlijkheidsfactor die een
gelukkig leven voorspelt. Dat lijkt ook
logisch in een maatschappij waar sociaal gedrag hogelijk gewaardeerd wordt.
Maar is extraversie wel zo bepalend?
Britse onderzoekers hadden het vermoeden dat neuroticisme, of liever
gezegd de afwezigheid van neuroticisme, meer invloed heeft op ons geluk. Zij
stellen voor om niet het negatief klinkende neuroticisme als uitgangspunt te
nemen, maar het omgekeerde concept
daarvan: emotionele stabiliteit. In hun
onderzoek keken ze zodoende naar de
samenhang van extraversie en emotionele stabiliteit met levensgeluk. En emotionele stabiliteit bleek inderdaad een
sterker verband te hebben met geluk,
tevredenheid en zelfwaardering dan
extraversie. Bij jongeren was er zelfs
alleen maar een verband tussen emotionele stabiliteit en geluk. De bijdrage
van extraversie was klein en niet significant. Emotionele stabiliteit blijkt dus
belangrijker te zijn voor geluk in het
leven dan extraversie. De onderzoekers
denken dat de invloed van (de afwezigheid van) neuroticisme lang over het
hoofd is gezien vanwege de negatieve
betekenis van dit persoonlijkheidskenmerk. Neuroticisme wordt meer geassocieerd met depressie en andere psychiatrische stoornissen dan met geluk. Het
omgekeerde concept, emotionele stabiliteit, heeft net als extraversie een positieve betekenis. De bijdrage van een
positief kenmerk is, kortom, makkelijker te zien dan de bijdrage van de afwezigheid van een negatief kenmerk. De
taal kan ons flink misleiden.
P. Hills & M. Argyle, Emotional stability
as a major dimension of happiness. Personality and Individual Differences,
2001, Vol. 31, p. 1357-1364.
Samenstelling Matthijs Conradi
69
Column
Dromen met Skinner
Karel Soudijn
Bij het Tilburgse propedeusetentamen �inleiding en geschiedenis van de psychologie’ stelde ik onlangs de volgende
vraag: In �Project Pigeon’ trachtte B.F. Skinner om duiven een
zodanige training te geven, dat zij ingezet konden worden bij
oorlogshandelingen. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk hoe
Skinner in dit project die training aan zijn duiven gaf.
In het boek dat onze studenten konden bestuderen,
staat uitvoerig beschreven hoe Skinner tijdens de Tweede
Wereldoorlog duiven opleidde tot kamikaze-piloot. De duiven werden vastgezet in een harnasje. Met hun bewegingen
stuurden zij een projectiel dat een bom bevat. Op een
scherm is het doel zichtbaar. Door steeds naar de afbeelding
hiervan te pikken, houdt de duif het projectiel op koers.
Nogal wat studenten geven in hun antwoord een
beschrijving van Skinneriaanse shaping, zonder ook maar
iets te vertellen over een bom en een doel. Deze studenten
vertellen dan eigenlijk niet meer dan dat Skinner �in kleine
stapjes’ werkte en daarbij zijn duiven beloonde. Een enkeling onthult, dat het Skinner ooit lukte om duiven een �achtje’ te laten lopen.
Andere studenten koppelen het werken in kleine stapjes
aan een algemene eigenschap van duiven. Die beesten kunnen namelijk vliegen. We lezen bij deze studenten, dat Skinner zijn duiven telkens te eten gaf als zij een stukje verder
waren gevlogen. Heeft dit iets met oorlogshandelingen te
maken? Sommigen realiseren zich, dat ze daar toch ook nog
wel wat over moeten vertellen: �Zo trainde hij zijn duiven
om briefjes vanuit het oorlogsgebied terug te brengen naar
de plek waar de beloning wachtte.’
EГ©n persoon specificeert op het tentamen de opleiding
tot vliegenier als volgt: er wordt een route uitgezet en deze
wordt in stukjes verdeeld. Het voedsel wordt toegediend
zodra de vliegende duif weer een stukje is gepasseerd.
Dergelijke antwoorden vind ik prachtig, omdat we hier
inzicht krijgen in hoe onze dromen worden gevormd. Er lijkt
sprake te zijn van fragmentarische kennis. De hier aangehaalde studenten weten inderdaad wel iets van shaping en
van duiven, maar ze realiseren zich onvoldoende wat nu
precies de implicaties van hun eigen woorden zijn. Als Skinner echt in staat was om zijn duiven te belonen bij het vliegen langs stukjes van een gemarkeerde route, dan zou hij
eigenlijk heel hard moeten meerennen om iedere keer op
tijd die beloning te overhandigen. Nog beter zou zijn, als
Skinner in hoogst eigen persoon met deze duiven méévloog,
want anders houdt hij de situatie onvoldoende in de hand.
Kon Skinner zelf vliegen? Onze studenten maken zich daar
totaal geen zorgen over. En dГЎt lijkt me nu het ware kenmerk van een droom: alles kan, niets is meer vreemd. In je
70
slaap kijk je nergens meer van op.
Er bestaat een theorie over dromen die zegt dat ’s nachts
de vuilnisophaaldienst even bij ons langskomt om de rotzooi (de dagresten) weg te halen. Van deze dienstverlening
krijgen we al dromend iets mee. Dankzij onze studenten
geloof ik nu weinig meer van deze theorie. Dromen komt
volgens mij gewoon neer op de mogelijkheid om je te wentelen in halfbakken kennis. Wie droomt, kwakt fragmenten
bij elkaar zonder na te denken over passende combinaties.
Ook implicaties hoeven niet meer doordacht te worden.
Iemand die droomt is als een restaurator die zonder vooropgezet plan enkele toevallig gevonden scherven aan elkaar
lijmt.
In de geciteerde tentamenvraag is sprake van oorlogshandelingen. Bij nogal wat studenten is dit gegeven als in
een droom te koppelen aan andere losse elementen. Zo
schrijft een meisje: �Skinner: operante conditionering; leren
a.g.v. beloning / straf. Duiven moesten oorlogslandmijnen
opsporen. Hij gebruikte voor de training de beroemde Skinner-box.’ Hier lijkt het toch echt alsof iemand ons een
droom vertelt?
Een andere student merkt op, dat Skinners duiven �de
vijand als het ware zouden verraden’. Hoe? Door te leren
pikken op afbeeldingen en symbolen in de kleur en het
teken van de vijand: �Wanneer de hongerige duif nu in oorlogstijd losgelaten wordt, gaat hij op zoek naar de vijand (de
symbolen van de vijand), omdat daar eten zal zijn. Zo verraadt hij de schuilplaats van de vijand.’
In de Engelse tekst uit het leerboek staat vermeld, dat
Skinner in Project Pigeon zijn duiven eerst leerde pikken
naar een bull’s-eye target. Zo’n begrip is misschien wel lastig
te vertalen, maar in een droom is dat geen probleem. EГ©n
van de studenten antwoordt derhalve, dat Skinner zijn duif
eerst leerde om met de snavel op de grond te pikken. Vervolgens leerde het dier om een mens te benaderen en deze
op een willekeurige plaats te pikken. Daarna zorgde Skinner
dat er in het gelaat werd gepikt, om ten slotte het proces af
te ronden met: �duif pikt in het oog van de mens’. En als zo’n
duif eenmaal weet hoe er in ogen gepikt kan worden, is het
beest inzetbaar bij oorlogshandelingen.
Dromen is prachtig en opent vergezichten! Diverse studenten laten hun duif onder een vliegtuig meevliegen. Als
het vijandelijke doel in beeld komt, klopt hij met zijn snavel
tegen de machine. De piloot weet dan, dat hij zijn bom kan
laten vallen.
Herkennen veel lezers van dit tijdschrift zichzelf in onze
studenten? Was u vroeger ook zo? Dan is er nog hoop voor
deze meisjes en jongens, want ze kunnen altijd nog psycholoog worden. Zo niet, dan rest inderdaad slechts de vuilnisophaaldienst. Hoewel, er is een troost. EГ©n van onze tentaminandi schreef: Ik weet wel iets, maar niet over dit onderwerp.
Wetenschap februari 2002
Zelf blijven nadenken
Boeken
N. Bleichrodt en F. van de Vijver
Diagnostiek bij allochtonen. Mogelijkheden en beperkingen
van psychologische tests
Lisse: Swets & Zeitlinger, 2001, 270 p.
ISBN 90 26516738
Toon Taris
Psychologisch onderzoek bij allochtonen roept bij velen vraagtekens op. Ook
als de onderzochte het Nederlands redelijk meester is, is onduidelijk of het eigen
instrumentarium (psychologische tests,
maar ook assessment centers en interviews) mag worden ingezet. De Commissie Hofstee concludeerde immers in
1990 dat �grote terughoudendheid’
geboden was bij het testen van allochtonen, omdat vrijwel alle onderzochte
tests items bevatten die door leden van
minderheidsgroepen verkeerd begrepen zouden kunnen worden. Maar wat
betekent �grote terughoudendheid’ in
de praktijk? Toch zeker niet dat allochtonen niet getest kunnen worden?
Het onder redactie van Bleichrodt
en Van de Vijver verschenen Diagnostiek bij allochtonen. Mogelijkheden en
beperkingen van psychologische tests zou
tegen deze achtergrond wel eens in
vruchtbare aarde kunnen vallen. Het
boek beoogt een aantal concrete vragen
te beantwoorden op het gebied van de
multiculturele diagnostiek (welke tests
zijn onderzocht op partijdigheid; hoe
kunnen de gevolgen van partijdigheid
worden geminimaliseerd), en doet dat
op basis van wetenschappelijk onderzoek dat de afgelopen jaren is verricht
naar testgebruik bij allochtonen.
In het eerste hoofdstuk bespreekt
Poortinga enkele problemen bij het testen van allochtonen. De belangrijkste
vraag is steeds of de betekenis van een
bepaalde testscore voor een allochtone
en autochtone Nederlander dezelfde is:
zo niet, dan is er sprake van partijdigheid. De Amerikaanse psycholoog Porteus ontwikkelde in de eerste helft van
de vorige eeuw bijvoorbeeld een doolhoventest om intelligentie te meten. Na
die te hebben afgenomen bij een groot
aantal verschillende groepen concludeerde hij dat bosjesmannen het domste ras op aarde waren. Porteus vergat
daarbij dat weinig bosjesmannen zijn
uitleg van de test zullen hebben begrepen (hij gebruikte geen tolk), terwijl bosjesmannen in hun natuurlijke omgeving zelden geconfronteerd worden met
obstakels die noodzaken tot het maken
van allerlei omwegen om een bestemming te bereiken (en dus niet bekend
zijn met doolhoven). Dergelijke factoren
kunnen ervoor zorgen dat bepaalde
groepen door de test benadeeld worden
ten opzichte van andere groepen; hun
testscore geeft een verkeerde (negatieve) indruk van hun capaciteiten.
Porteus geloofde kennelijk in het
bestaan van de heilige graal van de interculturele diagnostiek, de cultuurvrije test.
In deze optiek is intelligentie een kwestie van aanleg: goede intelligentietests
reflecteren deze aanleg, los van allerlei
culturele factoren. Porteus stond aan de
wieg van een lange traditie: later werden
vergelijkbare standpunten ingenomen
door onder meer Jensen, die verschillen
op intelligentietestscores tussen blanken en zwarten toeschreef aan raciale
factoren. En door Hernnstein en Murray
in hun zwaar bekritiseerde werk over de
Bell curve (sociale en educatieve programma’s voor achterstandsgroepen
moeten worden afgeschaft, omdat sociale achterstand de reflectie is van een in
essentie onveranderbare lage intellectuele aanleg).
Andere onderzoekers gaan ervan uit
dat er steeds sprake is van een interactie tussen aanleg en omgeving, en dat
psychologische tests de uitkomsten van
dergelijke interacties weergeven. De
meeste auteurs in Diagnostiek bij
allochtonen hangen deze meer genuanceerde benadering aan. Hun bijdragen
kunnen worden gezien als een zoektocht naar de effectgrootte van die interactie tussen aanleg en omgeving, of naar
manieren om de (maatschappelijke)
gevolgen van die interactie te vermin-
Wetenschap februari 2002
deren. Van der Flier en Drenth bespreken bijvoorbeeld de rol die positieveactieprogramma’s kunnen spelen bij het
bevorderen van de arbeidsparticipatie
van minderheden. Die rol lijkt beperkt
te zijn. Immers, verschillen tussen
autochtonen en allochtonen zijn niet
alleen maar toe te schrijven aan triviale
cultuurspecifieke kenmerken van de
gebruikte tests: testscores zijn medebepalend voor het te verwachten succes
binnen opleiding en werk, wat betekent
dat het negeren van testuitkomsten of
�correctie’ daarvan (bijvoorbeeld door
aparte normtabellen te gebruiken) weinig zinvol is. Zij bevelen aan om positieve-actieprogramma’s vergezeld te
doen gaan van extra scholing en begeleiding na acceptatie.
Te Nijenhuis en Van de Vijver gaan
dieper in op onderzoek naar de partijdigheid van tests. Met die bias valt het
meestal wel mee: scoreverschillen tussen allochtonen en autochtonen hebben weinig te maken met de mogelijk
gebrekkige kwaliteit van tests, terwijl de
relaties tussen testscores en externe criteria (bijvoorbeeld de prestatie op het
werk) voor beide groepen ongeveer
even sterk zijn. Wel scoren allochtonen
gemiddeld lager dan autochtonen. In de
�cultuurvrije’ traditie zal zo’n resultaat
gezien worden als een indicatie dat
allochtonen dommer zijn dan autochtonen. Bedacht moet echter worden dat
de scores op externe criteria vaak afhankelijk zijn van dezelfde factoren als de
testscore (zoals gebrekkige kennis van
het Nederlands, of het niet gewend zijn
aan de Nederlandse cultuur en haar
eigenaardigheden).
Dat de �cultuurvrije’ interpretatie
van scoreverschillen onjuist is, blijkt
ook uit het hoofdstuk van Van den Berg
en Bleichrodt. Daarin worden enkele
veelgebruikte capaciteitentests voor volwassenen nader onder de loep genomen,
71
en wordt (vooral) de door deze auteurs
ontwikkelde Multiculturele Capaciteitentest besproken. Hun onderzoek naar
de eigenschappen van deze test laat zien
dat de verschillen in gemiddelde scores
tussen allochtonen en autochtonen
kleiner worden naarmate de eerste
groep langer in Nederland is. Voor
tweede-generatieallochtonen zijn deze
verschillen zelfs praktisch verdwenen –
de genadeklap voor de �allochtonen zijn
dommer dan autochtonen’-interpretatie.
Resing en Hessels gaan in op het
gebruik van tests bij allochtone kinderen. Veel van de voor jongeren ontwikkelde tests zijn (nog) niet onderzocht op
partijdigheid. Maar allochtonen scoren
ook lager dan autochtonen op de tests
die wГ©l zijn onderzocht (en acceptabel
werden bevonden). Opvallend is wel dat
zogenaamde leerpotentieeltests (die niet
zozeer intelligentie meten, maar eerder
de mate waarin kinderen �leerbaar’ zijn)
vaak aangeven dat het leerpotentieel
van allochtone kinderen hoger is dan
hun intelligentiescore zou doen vermoeden. Daarvoor noemen de auteurs
een reeks van oorzaken, variГ«rend van
taalproblemen tot ongeschikte referentiegroepen.
In het zesde hoofdstuk snijdt Van
Leest persoonlijkheidsmeting bij volwassenen aan. EГ©n bij dit soort onderzoek
belangrijke vraag is of de gemeten dimensies wel relevant zijn voor verschillende culturen: bestaan er universele
persoonlijkheidsdimensies? De �Big five’persoonlijkheidsdimensies blijken in de
meeste culturen wel terug te vinden,
maar dat betekent niet dat ze ook overal de belangrijkste dimensies zijn.
Tests worden veel ingezet bij het in
kaart brengen van de capaciteiten en
persoonlijkheid van sollicitanten. Interviews en arbeidsproeven (waaronder
assessment centers) zijn tegenwoordig
echter ook vaak onderdeel van selectieprocedures. In hoeverre is daarbij sprake van partijdigheid? Van der Maesen en
Abell gaan in op deze vraag. Vooral
ongestructureerde interviews dragen de
mogelijkheid tot partijdigheid (en dus
discriminatie) in zich. Wanneer er sprake is van gestructureerd, criteriumgericht interviewen (wat heeft de kandi-
72
daat precies gedaan? wat kan hij of zij nu
precies?) wordt dat risico duidelijk kleiner. Er is in Nederland geen en elders
nauwelijks onderzoek gedaan naar partijdigheid van arbeidsproeven. Gezien
het feit dat deze selectie-instrumenten
zeer breed worden ingezet, is hier sprake van een belangrijke omissie in het
onderzoek naar partijdigheid. Vooralsnog moet dus noodgedwongen worden
volstaan met de wat machteloze aanbeveling dat met het uitspreken van een
oordeel steeds �de nodige voorzichtigheid’ betracht moet worden.
In de twee volgende hoofdstukken
wordt respectievelijk ingegaan op het
meten van de mate van acculturatie
(Phalet en Verkuyten) en van de mogelijke taalachterstand (Verhoeven) van
getesten. Als de bekendheid met de
Nederlandse taal en cultuur van invloed
is op de scores die getesten behalen op
psychologische tests, dan is het van
groot belang om die bekendheid in
kaart te brengen. Dat kan immers helpen om te bepalen of het zinvol is om
iemand te testen met bepaalde tests, dan
wel om achteraf een bepaalde score te
interpreteren.
In het afsluitende hoofdstuk bespreekt Possel het juridische kader waarin testgebruik bij allochtonen plaatsvindt. Veel van hetgeen daarin besproken wordt zal de lezer globaal bekend
zijn (bijvoorbeeld het verbod op rassendiscriminatie). Aardiger vond ik de bespreking van enkele casussen. Daaruit
blijkt bijvoorbeeld dat rechters van oordeel zijn dat het gebruik van psychologische tests negatieve effecten kan hebben voor allochtonen. Testgebruik bij
allochtonen moet dus steeds met grote
omzichtigheid plaatsvinden: zo niet,
dan kan er sprake zijn van discriminatie
– en dat is geen goede reclame voor uw
bureau!
bestaan niet: geen enkele test kan zonder problemen voor zowel autochtonen
als allochtonen worden ingezet. Dat lijkt
misschien een pessimistische conclusie.
De implicatie daarvan is echter dat de
expertise van psychologen bij testgebruik niet gemist kan worden, zГ©ker niet
waar het gaat om het beoordelen van
allochtonen. Juist in dergelijke �problematische’ situaties kunnen psychologen zich onderscheiden van computergestuurde rapportgeneratoren.
Dr. T. Taris is verbonden aan de sectie
Arbeids- en organisatiepsychologie van
de KU Nijmegen en is tevens redacteur
van dit blad.
Literatuur
Hofstee, W.K.B., et al. (1990). Toepasbaarheid van psychologische tests bij allochtonen. Utrecht: Landelijk Bureau Racismebestrijding.
In Testgebruik bij allochtonen worden
veel verschillende aspecten van diagnostiek bij allochtonen belicht, en
steeds worden daar buitengewoon veel
verstandige dingen over gezegd. Wellicht het ГЎllerverstandigste is de conclusie dat gebruikers zГ©lf moeten nadenken of testgebruik gezien de situatie verantwoord is. Gemakkelijke recepten
Wetenschap februari 2002
De mythe van
onafhankelijkheid
Boeken
A. Oranje
Van ouderenbeleid tot lerarentekort. Taken, taakverdeling
en arbeidstevredenheid in het onderwijs
Academisch proefschrift, Katholieke Universiteit Nijmegen. Nijmegen: Mediagroep KUN, 2001.
Will Evers
Tegenwoordig staat het onderwijs volop
in de belangstelling. De oase van rust die
het onderwijs volgens leraren eertijds
was, is niet meer. Onderwijs is een
immer veranderende miljarden verslindende tak van dienstverlening geworden waarin de instituten en het personeel afgerekend worden op resultaat.
Om die resultaten te bevorderen hebben leraren vanaf de jaren zestig veel
innovaties moeten implementeren,
denk hierbij bijvoorbeeld aan de mammoetwet, de middenschool (gestopt na
experimenten), de basisvorming, weer
samen naar school, de vorming van VNBO
en ROC-instituten en het tweedefaseonderwijs. Tevens werden leraren geacht
zich in te zetten voor allerlei activiteiten
die bovenop hun lesgevende taak kwamen, zoals het ontwikkelen van lesmateriaal, en het voorbereiden en verzorgen van introductieweken en ouderavonden.
De hierdoor toegenomen werkdruk
heeft het beroep van leraar er in de ogen
van schoolverlaters beslist niet aantrekkelijker op gemaakt, en is anderzijds vermoedelijk een belangrijke oorzaak van
de toename van het ziekteverzuim en
het aantal leraren dat arbeidsongeschikt
wordt verklaard. Volgens het onderzoek
van Brouwers (2000) vormden leraren
bijvoorbeeld 44% van de groep ambtenaren die in 1994 werd afgekeurd. Geleidelijk is dan ook het inzicht ontstaan dat
het vak leraar gezonder zou moeten
worden gemaakt, bijvoorbeeld door het
voeren van een ander personeelsbeleid.
Het recente proefschrift van Oranje,
getiteld Van ouderenbeleid tot lerarentekort. Taken, taakverdeling en arbeidstevredenheid in het onderwijs, beschrijft
een experiment dat antwoord moet
geven op de vraag hoe de beleidsmakers, c.q. de overheid, op nationaal
niveau sturing kunnen geven aan betere werkomstandigheden voor het
onderwijzend personeel.
Oranje behandelt in zijn proefschrift
drie onderwerpen. Allereerst wordt de
organisatie van het personeel in het
onderwijs besproken, dan schenkt hij
aandacht aan de arbeidstevredenheid
van leraren, en als laatste beschrijft hij
een door de overheid gefinancierd experimenteel onderwijskundig beleidsonderzoek.
Het eerste deel geeft een overzicht
van de huidige personeelssituatie in het
onderwijs. Tot voor kort konden oudere leraren vervroegd uittreden om plaats
te maken voor jongere collega’s,
momenteel wordt er naar gestreefd leraren zo lang mogelijk te behouden voor
het onderwijs. Deze wijziging is volgens
Oranje te verklaren door de scheve
opbouw van het lerarenbestand met een
zeer grote categorie 45-plus, het geringe aantal aanmeldingen bij de diverse
opleidingen, het feit dat de afgestudeerden van deze opleidingen zelden of
nooit in het onderwijs gaan werken, de
uitstroom van leraren in ziektewet of
arbeidsongeschiktheid, en de nog
steeds geringe zij-instroom van andere
beroepsbeoefenaren. In deel twee bespreekt de schrijver theorieГ«n die een
verklaring bieden van stress, burnout en
arbeidstevredenheid. Hij toont aan dat
het onderzoek naar burnout en stress
een lappendeken van deelonderzoeken
is en dat de resultaten lang niet altijd
met elkaar overeenkomen. Oranje kiest
als uitgangspunt voor zijn studie het
verband tussen arbeidssatisfactie en
burnout – in onderzoek veelvuldig aangetoond.
In het voornaamste deel van het
onderzoek behandelt Oranje de hypothese of arbeidssatisfactie (die direct
gerelateerd zou zijn aan vermindering
van ziekte en uitval van leraren), verhoogd kan worden door het voeren van
een integraal personeelsbeleid, dan wel
Wetenschap februari 2002
door personeelsbeleid dat zich alleen op
de oudere leraar richt. De eerste vorm
van mogelijk beleid (conditie EOP, extra
ondersteunend personeel) gaat ervan
uit dat leraren zich beperken tot hun
kerntaak, en dat taken zoals administratief werk, reproductie of huishoudelijke
taken door extra ondersteunend personeel worden uitgevoerd. In de tweede
vorm van beleid (conditie 52+) krijgt
alleen de groep leraren vanaf 52 jaar en
ouder een vermindering van het aantal
uren dat gewerkt dient te worden. Wanneer de overheid als opdrachtgever deze
onderstelling onderzocht wenst te zien,
mag men verwachten dat beide soorten
van beleid, EOP Г©n 52+, in gelijke mate in
het onderzoek betrokken zijn. Verder
zou een controlegroep wenselijk zijn
geweest, die geen van beide vormen van
beleid kent. Dit is echter niet het geval.
De onderzoeker geeft in zijn werk aan
dat de 52+ groep minder aandacht heeft
gekregen. Het gebrek aan aandacht suggereert dat de uitkomst van de vraagstelling reeds bij voorbaat vaststond,
althans dat de onderzoeker de conditie
EOP aanzienlijk interessanter vond dan
52+. Een ander belangrijk methodologisch facet is de bekendheid van het
veld met de beide onderzoekssituaties.
Het gevolg was dat sommige van de aangemelde scholen een voorkeur voor een
van beide onderzoekscondities uitspraken, wat de selectiviteit en de objectiviteit van het onderzoek niet ten goede is
gekomen. Al in het tweede hoofdstuk
laat Oranje doorschemeren dat een kwalitatieve benadering van personeelsbeleid te prefereren valt boven een kwantitatieve. Hij bedoelt dat leraren baat
hebben bij het verrichten van hun kerntaak, en dat niet wezenlijke taken door
extra personeel gedaan zou moeten
worden. Het louter en alleen verminderen van het aantal uren dat de leraar
dient te werken boven een bepaalde
73
leeftijd (hier 52+) zou weinig effect sorteren, omdat het niet bijdraagt aan een
vermindering van de in de gehele loopbaan ervaren negatieve gevolgen van
werkdruk, zoals rolambiguГЇteit, rolconflict en onzekerheid. De resultaten
geven echter geen uitsluitsel of de ene
dan wel de andere vorm van werkdrukvermindering de voorkeur dient te krijgen, immers de conditie 52+ is niet serieus onderzocht (p. 182). Van conditie
EOP kan gezegd worden dat het takenpakket van de leraren door de ondersteuning niet in de mate verminderde
zoals verwacht werd. Het was bij de deelnemende scholen bekend dat het experiment een tijdelijk karakter zou hebben
(twee jaar). De individuele leraren vonden dat de extra ondersteuning toch
weer zou komen te vervallen, en derhalve maakten zij er geen of slechts in
geringe mate gebruik van. Dientengevolge leidde het experiment nauwelijks
tot een structurele taakvermindering
voor de individuele leraar, maar op
schoolniveau werd wel achterstallig
werk aangepakt. We moeten concluderen dat het onderzoek niet onomstotelijk heeft kunnen aantonen welke experimentele vorm van beleid de meest
effectieve is.
74
Van de andere kant lijkt het niet
meer dan logisch om te stellen dat de
EOP-situatie de voorkeur verdient om als
leidraad voor personeelsbeleid in het
onderwijs te dienen. Burnout wordt ontwikkeld in een proces dat een langere
tijd in beslag neemt. Vandaar dat personeelsbeleid in het onderwijs dat gericht
is op het bevorderen van de arbeidssatisfactie gedurende de totale loopbaan,
de meeste kans lijkt te bieden om het
burnoutsyndroom te voorkomen. Na
lezing van het proefschrift blijft als
indruk achter dat het hier gaat om een
onderzoek dat gestuurd werd door de
opdrachtgever, en dat is de wetenschappelijke validiteit van de resultaten
niet ten goede gekomen. Oranje heeft
een te grote beleidsopdracht – althans
voor één persoon – zo goed mogelijk
trachten te vervullen. Uit zijn woorden
blijkt dat zo’n onderzoek nauwelijks is
op te zetten en uit te voeren gezien de
huidige hectiek in het onderwijs. De veranderingen in het onderwijs zijn dermate groot en volgen elkaar zo snel op
dat nauwelijks te controleren is aan
welke stimuli de beide experimentele
groepen hebben blootgestaan. Het siert
Oranje dat hij de ondervonden problemen bij de uitvoering van zijn taak uit-
gebreid (onder andere in het onderdeel
beleidsonderzoek in het onderwijs) en
regelmatig aan de orde stelt.
Oranje heeft in het eerste deel van
zijn dissertatie de huidige positie van de
Nederlandse leraren duidelijk in beeld
gebracht. De beschrijving van zijn experiment moest gezien het ontbreken van
een echte controle groep, het halfslachtige onderzoek van een der experimentele groepen, en de sturing door de
opdrachtgever, echter wel tot tamelijk
vage resultaten leiden. Dit is jammer,
want deze materie is zowel wetenschappelijk als maatschappelijk van
groot belang.
Drs. W. Evers verricht samen met dr. W.
Tomic en dr. A. Brouwers onderzoek
naar burnout bij verscheidene beroepsgroepen.
Literatuur
Brouwers, A. (2000). Teacher burnout and self-efficacy.
An interpersonal approach. Enschede: PrintPartners Ipskamp.
Wetenschap februari 2002
Me e r zi cht o p re s tverschijnselen
Boeken
M. van Zandvoort
Cognitive function following single lacunar infarct
Academisch proefschrift Universiteit Utrecht. Utrecht: 2001,
160 p.
Sacha Rasquin
Het cerebrovasculair accident (CVA), in
de volksmond beter bekend als beroerte, staat op de derde plaats van doodsoorzaken in de westerse wereld, na het
myocardinfarct en kanker. Een CVA is
een van de belangrijkste oorzaken van
blijvende invaliditeit op oudere leeftijd.
CVA is een verzamelnaam voor zowel
een hersenbloeding als een herseninfarct. Bij een hersenbloeding knapt een
bloedvat, terwijl bij een infarct juist een
vat wordt afgesloten door bijvoorbeeld
een bloedpropje. De gevolgen kunnen
velerlei zijn. Aanvankelijk ging de aandacht vooral uit naar de fysieke gevolgen van een CVA, zoals verlamming. In
de laatste decennia wordt veel meer aandacht besteed aan de, vaak subtiele, cognitieve restverschijnselen na een CVA.
Het proefschrift van Martine van
Zandvoort Cognitive function following
lacunar infarct is tegen deze achtergrond geschreven. Zij stelt dat het
belangrijk is om meer kennis te vergaren over neuropsychologische restverschijnselen van een CVA om de patiГ«nt al
in een vroeg stadium te kunnen informeren over mogelijk gevolgen en de
betekenis van het infarct voor het gezin,
werk en sociale leven.
Dat mensen na een CVA cognitieve
problemen kunnen ontwikkelen staat
buiten kijf. Onderzoekers rapporteren
percentages van 10 tot 38% van cognitieve stoornissen na een CVA. Deze stoornissen liggen op het gebied van het
geheugen, oriГ«ntatie, taal en aandacht
(Tatemichi et al., 1994). Het proefschrift
van Van Zandvoort wijkt in zoverre af
van voorgaand onderzoek dat zij zich
richt op het cognitief functioneren na
slechts één en ook nog klein zogeheten
lacunair infarct: een infarct in de dieper
gelegen structuren van de hersenen.
Algemeen wordt aangenomen dat een
klein infarct in de dieper gelegen gebieden van het brein geen of slechts gerin-
ge invloed heeft op het cognitief functioneren. In het inleidende hoofdstuk
van haar proefschrift trekt Van Zandvoort dit laatste echter in twijfel, aangezien een veel gehoorde klacht na een
lacunair infarct is dat �dingen niet meer
zo soepel gaan als vroeger’.
Volgens Van Zandvoort is een lacunair infarct niet de directe veroorzaker
van de subtiele cognitieve veranderingen, maar is er sprake van een neveneffect. Dit neveneffect kan op verschillende wijzen ontstaan: door onderbreking
van corticale paden in een neuronaal
netwerk, door beschadiging in aangrenzende grijze stof, of door een verandering in neurometabolisme. Daarnaast
kan het krijgen van een infarct (dat in
sommige gevallen levensbedreigend is)
angstreacties oproepen, die eveneens
kunnen leiden tot een vermindering van
cognitieve vaardigheden (psychologisch effect).
In hoofdstuk 2 gaat de auteur in op
de vraag of lichte cognitieve problemen
na een lacunair infarct negatieve
invloed hebben op het alledaagse functioneren. Zestien patiГ«nten met een eerste lacunair infarct werden neuropsychologisch getest en kregen een semigestructureerd interview waarin werd
gevraagd naar emotionele problemen,
geГЇrriteerdheid, slaapproblemen, vermoeidheid en concentratieproblemen.
PatiГ«nten presteerden slechter op taken
die mentale inspanning vereisen en rapporteerden meer emotionele problemen
dan de controlegroep. Aan de hand hiervan concludeert de onderzoekster dat
slecht presteren op bepaalde neuropsychologische tests direct gekoppeld is
aan een verminderd functioneren in het
dagelijks leven. Mijns inziens is deze
conclusie wat voorbarig, aangezien in
dit hoofdstuk geen statistische ondersteuning voor deze conclusie wordt
gegeven. Onduidelijk blijft of de patiГ«n-
Wetenschap februari 2002
ten met cognitieve problemen dezelfde
patiГ«nten zijn als degenen met emotionele klachten.
Dat de achteruitgang in neuropsychologisch functioneren is gerelateerd
aan het lacunair infarct, illustreert Van
Zandvoort door in hoofdstuk 3 een
beschrijving te geven van een patiГ«nt
die in de unieke situatie was dat hij vГіГіr
het lacunair infarct, in een ander onderzoek, als proefpersoon neuropsychologisch was getest. Ook hij had problemen
met mentale inspanning, die er voorheen niet waren.
De problemen op het gebied van
cognitief functioneren blijken chronisch
te zijn. Deze conclusie werd getrokken
nadat elf patiГ«nten die aan het eerste
onderzoek hadden deelgenomen, een
half jaar na de eerste meting (gemiddeld
veertien maanden na het CVA) nogmaals
werden getest. Ook toen presteerden zij
nog steeds slecht op taken die mentale
inspanning vereisen. In de discussie stelt
de auteur overigens dat mogelijke cognitieve en emotionele problemen het
best gemeten kunnen worden zes maanden na het CVA, zonder dat ze duidelijk
maakt waarom – in elke geval niet op
haar eigen onderzoek aangezien haar
patiГ«nten gemiddeld pas veertien maanden na het infarct werden getest.
In hoofdstuk 5 wordt een eerste aanzet gegeven voor een antwoord op de
vraag naar het werkingsmechanisme
voor het ontstaan van cognitieve problemen na een infarct. Twintig patiГ«nten met een eerste lacunair infarct in de
stam (de plaats in de hersenen waar
onder andere de ademhaling, motoriek,
cardiovasculair functioneren en de aansturing van slaap-waakritme en bewustzijn worden geregeld) werden onderworpen aan een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek. De patiГ«nten
werden vergeleken met gezonde controles. Ook bij patiГ«nten met een infarct
75
in de stam vond men problemen die toegeschreven kunnen worden aan een
verminderde mentale inspanning. Dat
patiГ«nten met een lacunair infarct in de
cerebrale gebieden van de hersenen,
beschreven in bovengenoemde hoofdstukken, op dezelfde tests problemen
hebben als patiГ«nten met een lacunair
infarct in de stam, duidt erop dat de
plaats van het lacunair infarct een nietspecifieke rol speelt in het ontstaan van
cognitieve problemen. Eerder moet
gedacht worden aan een �langeafstandseffect’ waarbij neurochemische
veranderingen ontstaan door het
infarct. In hoofdstuk 7 wordt een onderzoek beschreven dat deze hypothese
ondersteunt. Via een nieuwe techniek
(proton magnetic resonance spectroscopy H MRS) werd het hersenmetabolisme
in kaart gebracht. PatiГ«nten met een
lacunair infarct hadden een verlaagd
hersenmetabolisme en dit was gerelateerd aan een verminderd neuropsychologisch functioneren.
In hoofdstuk 6 wordt opnieuw een
onderzoek beschreven naar de invloed
van een lacunair infarct op het cognitief
functioneren, maar de opzet is uitgebreider. Van Zandvoort vergeleek nu
niet alleen patiГ«nten met een lacunair
infarct met gezonde controles maar ook
werd een vergelijking gemaakt met
patiГ«nten met een myocardinfarct. Op
deze manier werden de psychologische
factoren die geassocieerd zijn met een
levensbedreigende ziekte, gecontroleerd. Daarnaast werd kwaliteit van
leven aan de hand van vragenlijsten
gemeten. Zoals te verwachten scoorden
patiГ«nten met een lacunair infarct lager
op neuropsychologische tests dan
patiГ«nten met een myocardinfarct.
PatiГ«nten met een lacunair infarct en
patiГ«nten met een myocardinfarct rapporteerden eenzelfde mate van kwaliteit
van leven, dit ondanks de slechtere cognitieve prestaties van de eersten. Het
verminderde cognitief functioneren na
een lacunair infarct lijkt dus geen
invloed te hebben op de kwaliteit van
leven. Wel hadden mensen met een
lacunair infarct meer vermoeidheidsklachten, maar de relatie tussen vermoeidheid en verminderd cognitief
functioneren is nog onduidelijk.
76
In hoofdstuk 8 wijst Van Zandvoort
op de mogelijkheid om in een zeer vroeg
stadium, gemiddeld elf dagen na het
infarct, patiГ«nten neuropsychologisch
te testen. Gangbaar is om drie maanden
na het CVA de baselinemeting te doen,
om op deze manier de invloed van acute
verschijnselen, zoals bewustzijnsdaling
of verwardheid, te verkleinen (Szatmari
et al., 1999; Wade, Skilbeck & Hewer,
1989). De prestaties van de vroege
metingen, gevonden in de studie van
Van Zandvoort, bleken echter een
goede voorspeller voor het cognitief
presteren één en twee jaar later. Er was
wel sprake van een verbetering, maar op
de lange termijn vinden we hetzelfde
patroon aan problemen terug.
Van Zandvoort heeft op een heldere
manier aangetoond dat patiГ«nten na een
lacunair infarct problemen hebben met
taken die mentale inspanning vereisen.
Deze problemen worden niet rechtstreeks veroorzaakt door het infarct,
maar komen waarschijnlijk voort uit het
secundaire effect van een verlaagd neurometabolisme. Aangetoond is dat cognitieve stoornissen na een CVA chronisch zijn, waardoor in een vroeg stadium op de problemen geanticipeerd kan
worden. Hoewel de cognitieve problemen van een lacunair infarct vaak subtiel van aard zijn, kunnen ze voor het
alledaags functioneren toch een handicap vormen waarvoor de patiГ«nt telkens
moet compenseren. Het is van belang
patiГ«nten hierop te wijzen teneinde
mogelijke chronische overbelasting te
voorkomen.
Mw drs. S. Rasquin is als aio verbonden
aan de Afdeling Psychiatrie en Neuropsychologie van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. E-mail:
<[email protected]>.
Wade, D.T., Skilbeck, C. & Hewer, R.L. (1989). Selected
cognitive losses after stroke. Frequency, recovery
and prognostic importance. Int Disabil Stud, 11,
34-39.
Binnengekomen
J. BriГ«t, Developmental outcome of children with early transient thyroid hormone
imbalances. Amsterdam: Academisch
proefschrift Universiteit van Amsterdam, uitg. Thela Thesis, ISBN 909015370-5, 2001, 155 p.
Y. Quispel & L. Christ (red.), Ouder worden: een kwestie van leeftijd? TheorieГ«n
over leeftijd in relatie tot veroudering,
levensfasen en levensloop. Utrecht: LBL,
expertisecentrum leeftijd en maatschappij, ISBN 90-805341-7-x, 2001, 161
p.
P. Wilhelm, Knowledge, skills and strategies in self-directed inductive learning,
Leiden: Academisch proefschrift Universiteit Leiden, 2001, 196 p.
M. Donkervoort, Apraxia following left
hemisphere stroke: prevalence, assessment
and rehabilitation, Amsterdam: Academisch proefschrift Vrije Universiteit
Amsterdam, 2002, 143 p.
C. Bajema, Omgaan met ongewenst seksueel gedrag op school. CopingstrategieГ«n
van jongeren in het voortgezet onderwijs.
Assen: Koninklijke Van Gorcum, ISBN
90-232-3769-22001, 179 p.
J.M. Briet, Developmental outcome of
children with early transient thyroid hormone imbalances. Amsterdam: Academisch proefschrift Universiteit van
Amsterdam, 2001, 156 p.
Literatuur
Szatmari, S., Fekete, I., Csiba, L., Kollar, J., Sikula, J. &
Bereczki, D. (1999). Screening of vascular cognitive impairment on a Hungarian cohort. Psychiatry Clin Neurosci, 53, 39-43.
Tatemichi, T.K., Desmond, D.W., Stern, Y., Paik, M.,
Sano, M. & Bagiella, E. (1994). Cognitive impairment after stroke: frequency, patterns, and relationship to functional abilities. J Neurol Neurosurg
Psychiatry, 57, 202-207.
Wetenschap februari 2002
Eigenlijk verwonderlijk dat mensen zich aan een
chronische ziekte als reuma kunnen aanpassen.
Maar het lukt de meesten wonderwel. Sommigen
hebben er meer moeiBeroepsportret
Praten o ve r p ijn
Toon van Helmond, reumapsycholoog
te mee. Psycholoog
Geertje Kindermans
Toon van Helmond
helpt chronisch zieken zich aan te passen
aan de nieuwe situatie. �Als je niet meer kunt wat
enige moment dat het thuis
�De pijn is ondraaglijk. Zo kan ik
vroeger gezellig was, was als ik
niet verder’, zeggen patiënten wel
je wilt, moet je leren willen wat je kunt.’
ziek was.’ Ziekte als manier om
eens tegen hem. �“We zijn nu vijf
het gezellig te maken. Met haar
minuten verder, dat is alvast gereuma werkte deze aanpak op
lukt,” antwoord ik soms. “En morgen ben je een dag verder en over een week een week.”’ Toon van den duur niet meer. Naarmate ze meer klaagde, trok haar man zich
Helmond lacht er bijna verontschuldigend bij. �Het kost je moeite, steeds meer terug in zijn werk en zijn schuurtje.
Reuma is chronisch en meestal progressief. Dat je iets gaat verhet is misschien niet leuk, maar het lúkt wel. Als je dan toch verder gaat, zullen we kijken hoe het aangenamer kan?’ Van Helmond liezen, staat wel vast, het is de vraag wat en hoe snel. Het betekent
werkt op de St. Maartenskliniek in Nijmegen. De kliniek is gespe- dat je moet loslaten en dat is pijnlijk. Om niet ten onder te gaan,
cialiseerd in reuma, orthopedische chirurgie en revalidatie. Van moet je nieuwe dingen ontwikkelen. Mensen daarvan overtuigen
Helmond werkt voor de eerste twee afdelingen. Het meeste houdt is een hele klus.
�Geluk is afhankelijk van de discrepantie tussen je doelen en
hij zich met reumapatiГ«nten bezig. Reuma is een verzamelnaam
voor tientallen aandoeningen aan de gewrichten. De bekendste is je mogelijkheden. Mensen die zich goed voelen hebben meestal
reumatoГЇde artritis (RA). Hierbij ontstaan ontstekingen in de de mogelijkheden die overeenstemmen met de doelen; ze bereigewrichten, waarbij eerst de gewrichtkapsels en daarna de ken wat ze willen. Gaan door een handicap die mogelijkheden achgewrichten zelf worden aangedaan. Dit is wat we doorgaans onder teruit, dan moet je dus je doelen aanpassen. Het is het oude adagium: als je niet meer kunt wat je wilt, moet je leren willen wat je
reuma verstaan.
Artrose is een tweede grote categorie van reuma. Het is een kunt. Ik leer mensen hun wil aan te passen.’
ziekelijke vorm van slijtage van de gewrichten, die normaal
gesproken bij ouderen kan optreden. De ziekte van Bechterev staat
Overal pijn
op de derde plaats, een aandoening waarbij vooral de gewrichten
van de wervelkolom ontsteken en vast gaan zitten.
Fibromyalgie – ook wel wekedelenreuma genoemd – is een aandoening waar de reumatoloog de afgelopen jaren in toenemende
mate mee te maken krijgt. Hierbij hebben mensen overal in het
Glijdende schaal
lichaam pijn, zonder dat daar een duidelijke somatische oorzaak
Reuma krijgen, is een ingrijpende zaak. Het is een ziekte met een voor gevonden wordt. Omdat de ziekte niet begrepen wordt, is het
chronisch en vaak grillig verloop. Toch zijn de meeste mensen in een lastige aandoening voor reumatologen. Ze kunnen eigenlijk
staat zich eraan aan te passen, met goede voorlichting en onder- alleen medicijnen geven. Aangezien er een grote psychische comsteuning van de reumatoloog, een fysiotherapeut, verpleegkundi- ponent lijkt mee te spelen, wordt de aandoening steeds vaker mulgen en een reumaconsulent. Soms lukt dat echter niet. Als men- tidisciplinair behandeld. Van Helmond plaatst het in één lijn met
sen er meer dan gemiddeld problemen mee hebben, komen ze bij het chronisch vermoeidheidssyndroom en langdurige overbelasde maatschappelijk werker terecht. Zijn de problemen structureler, ting. Het lijkt wel of het herstelvermogen is aangetast. PatiГ«nten
lijken een beetje op elkaar, ze vinden het moeilijk stappen terug
dan krijgt uiteindelijk de psycholoog ze te zien.
Het onderscheid tussen deze laatste twee terreinen is vaag, te doen. Ze blijven dingen lang telkens weer op dezelfde manier
geeft Van Helmond onmiddellijk toe. Hij schiet in de lach. �Ik snap proberen, in plaats van dat ze proberen belasting te verminderen
het zelf ook niet goed.’ Psychologen worden erbij betrokken als de of de dingen anders aan te pakken. �Stiekem denk ik wel eens dat
manier van omgaan met de ziekte gekleurd wordt door reeds de ziekte ook een functie heeft: het stelt mensen in staat hun leven
bestaande problematische gedragspatronen. Als de basis kwets- te veranderen. Fibromyalgie dwingt je nee te zeggen tegen veel
baar is – de persoonlijkheid of de relatie. Reumatologen verwijzen dingen en dat blijkt zo gek niet. Dat hadden ze misschien al eerpatiënten ook vaak naar hem door als die meer pijn of klachten der moeten doen. Daarnaast moeten ze nieuwe dingen ontwikkehebben dan je op grond van de objectieve afwijkingen kan ver- len, en dat zijn vaak zaken waar ze vroeger niet toe kwamen, maar
klaren. Zo claimde een patiënt veel meer klachten dan de reuma- wel zin in hadden.’ Een gevaarlijke uitspraak, beseft hij, maar hij
toloog verwachtte. Later zou ze tegen Van Helmond verklaren: �Het kan niet om de indruk heen. Veranderingen hebben voor fibro-
Professie februari 2002
77
Toon van Helmond
Foto: Marcel van den Bergh
78
Professie februari 2002
myalgiepatiГ«nten vaak ook een positieve kant. Dat is wat anders
dan mensen met klassiekere vormen van reuma. Voor die patiГ«nten geldt eveneens dat ze oude dingen moeten loslaten en nieuwe dingen ontwikkelen, maar bij hen lijkt het sterker samen te hangen met puur lichamelijke beperkingen.
FibromyalgiepatiГ«nten worden voornamelijk in groepen
behandeld en daar worden goede dingen mee bereikt. Hij vertelt
over een patiГ«nt die in het begin behoorlijk down en volledig passief geworden was en erg onder zijn ziekte leed. Na afloop van de
groep had hij verschillende activiteiten opgepakt en zat bij een
sportgroep. De pijn was er nog wel, maar hij had er minder last
van. Zijn welzijn was erop vooruit gegaan.
Psycholoog als hindernis
Voor de afdeling orthopedische chirurgie is Van Helmond vooral
betrokken bij de diagnostiek. Mensen krijgen somatische onderzoeken, maar een aantal orthopedisch chirurgen wil een psychologisch onderzoek om te kijken of er andere factoren zijn die de
pijn mede onderhouden. Rugoperaties zijn niet de meest succesvolle en als het mogelijk is, kun je ze beter vermijden. Er zijn nogal
wat rugpatiГ«nten die met een operatie op de lange termijn niets
zijn opgeschoten.
Los van de medische kenmerken, zijn er verschillende psychologische en sociale variabelen die succes van een rugoperatie
mee helpen voorspellen. Zo zijn schaal 1 en 3 van de MMPI goede
voorspellers. Die schalen meten hysterie en hypochondrie, alhoewel die termen niet meer gebruikt mogen worden. Wie hoog op
die schalen scoort, is geneigd te somatiseren en daarmee daalt de
kans op een positief operatieresultaat. Een passieve manier van
coping is eveneens een negatieve indicatie, net als verslaving. En:
hoe langer de rugpijn bestaat en hoe meer rugoperaties iemand
heeft ondergaan, hoe kleiner de kans op succes bij een volgende
operatie. Behalve via vragenlijstonderzoek en een uitgebreide
anamnese, betrekt Van Helmond de partner uitgebreid bij zijn
onderzoek. Op basis daarvan rapporteert hij aan de orthopedische
chirurg, die de beslissing moet nemen. �Als ik negatief adviseer –
als ik zeg dat de kans op een positief resultaat van de operatie verlaagd is – wordt dat vaak opgevolgd door de chirurg. Niet voor
niets heeft hij de patiënt naar mij doorgestuurd.’ Daarmee ontstaat
er spanning tussen de patiГ«nt en hem. Mensen komen immers voor
een operatie en zien de psycholoog soms als een hindernis op weg
naar de operatietafel. �Ik heb achteraf wel eens boze telefoontjes
gekregen. Nijdige huisartsen of teleurgestelde patiГ«nten. Soms
zelfs iemand die zegt dat hij zichzelf van kant ging maken.’ �Dat is
lastig’, verzucht hij. �Daar word je niet rustig van.’ Hij probeert dan
toch maar weer uit te leggen waarom die beslissing genomen is.
�Het is voor ons verreweg het simpelste om gewoon te opereren.
Daar zijn we goed in en daar verdienen we het meeste geld mee.
Maar als we twijfelen of het iets gaat opleveren, zeggen we dat.
Het brengt voor de patiГ«nt dan meer op om te kijken of er op een
andere manier iets met die pijn te doen valt.’
Iets anders doen met pijn
In feite probeert hij mensen vaak operaties uit hun hoofd te pra-
Professie februari 2002
ten. Zelf omschrijft hij het liever als: �laten zien dat je ook anders
met je klachten kan omgaan’. Als dat lukt en hij mensen op een
andere manier verder kan helpen, is hij tevreden. Hij ziet uiteraard
geen mensen waarbij de medische noodzaak van een operatie
vaststaat. En van de beslissing houdt hij zich verre.
�Iets anders met de pijn doen’, is een van de belangrijkste dingen waarmee Van Helmond bezig is. Dat de pijn bestaat, wordt
niet betwijfeld. Vaak denken mensen dat ze naar de psycholoog
moeten, omdat �de pijn tussen de oren zit’ of omdat ze van simuleren verdacht worden. Maar simulanten haalt de chirurg er vaak
zelf wel uit. Als mensen alleen met veel pijn kunnen bukken, maar
liggend exact dezelfde beweging pijnloos kunnen uitvoeren, is dat
een veeg teken.
Orthopedische patiГ«nten worden bijna altijd naar Van Helmond gestuurd. Ze hebben een fysieke aandoening en willen die
doorgaans fysiek behandeld hebben. Het is Van Helmonds taak
uit te leggen hoe psyche en fysiek elkaar beГЇnvloeden. Als eerste
legt hij uit dat de pijn niet tussen de oren zit, maar daadwerkelijk
bestaat. De pijn heeft waarschijnlijk een behoorlijke invloed op het
leven gehad en die invloed hangt mede af van de manier waarop
iemand ermee omgaat. Dat kan vervolgens weer invloed hebben
op de mate waarin je last hebt van die pijn. Iemand die door de
pijnklachten passief is geworden en geen werk of andere activiteiten meer heeft, heeft alle tijd om thuis op de bank te zitten piekeren. Daardoor krijg je meer last van je pijn. Van Helmond: �Ik stel
voor om te kijken of een dergelijke patroon bij iemand bestaat en
hoe dat te doorbreken valt. Mensen herkennen dit verhaal doorgaans wel.’
Symboliek
Van Helmond werkt bijna 25 jaar op de St. Maartenskliniek. Het
was zijn eerste baan. Al tijdens zijn studie klinische ontwikkelingspsychologie was hij geГЇnteresseerd in mensen met een lichamelijke handicap. Waarschijnlijk werd dat ingegeven door zijn
eigen achtergrond: hij heeft een geboorteverlamming waardoor
hij onder meer een arm niet goed kan gebruiken. Het maakt bovendien dat hij zich misschien meer dan een ander kan inleven in
patiГ«nten. Maar het is zeker geen voorwaarde, zegt hij er onmiddellijk achteraan. Hij werkt geregeld met een stagiair(e) en als die
zelf gehandicapt is, raakt hij eerder gealarmeerd. Zo’n handicap
kan namelijk ook nadelig werken. �Je kunt jouw manier van oplossen willen opleggen en de relatie kan raar worden – vooral omdat
patiГ«nten die als exclusief ervaren. Als ik dat merk bij een patiГ«nt,
reageer ik daar altijd op. Je hoeft geen handicap te hebben om
iemand te kunnen begrijpen. En dat is maar goed ook, want je moet
leven in een wereld vol met niet-gehandicapten.’
Behalve die verlamming, kreeg hij op zijn 33ste er ook nog
eens reuma overheen. Hij werkte toen net op de afdeling reumatologie. �In het begin heb ik nog even gedacht dat het besmettelijk was.’ Dat was moeilijker, erkent hij. �In het begin vroeg ik me
af of het wel handig was om met reumapatiënten te blijven werken.’ Het is wel mogelijk, gelooft hij inmiddels, maar het legt een
behoorlijke druk op hemzelf om goed met zijn ziekte om te gaan.
�Dat geldt misschien wel voor elke psycholoog: je hoeft niet probleemvrij te zijn, maar je moet je wel goed bewust zijn van je eigen
79
sores en er niet je werkrelatie door laten beïnvloeden.’ Toen zijn
conditie een aantal jaar geleden verslechterde en hij zich zorgen
ging maken ernstig geГЇnvalideerd te raken, heeft hij een moeilijke
tijd gehad. Daarom is hij een tweejarige opleiding �beroep en zingeving’ gaan volgen, waarin het omgaan met verlies centraal
stond. Het hielp hem persoonlijk, maar verrijkte hem eveneens als
hulpverlener. Zo kreeg hij ook meer affiniteit met het werk van de
pastor, naar wie hij soms mensen doorverwijst. �Pastores hebben
mooie rituelen, zoals samen een bijbeltekst lezen of een ziekenzalving doen bij ernstig zieken. Zo’n ritueel kan mensen sterken,
een gevoel geven dat ze gesteund worden en dat maakt hen dus
weerbaarder.’ Hij is gecharmeerd van alternatieven en zoekt er
voor zichzelf ook naar. Want alleen maar praten, vindt hij soms
wat beperkt. �Met een mooie symboliek dring je soms sneller tot
de kern door.’ Laatst gaf hij iemand een gedicht dat goed bij zijn
situatie paste. En goed, daar werd vervolgens dan weer over
gepraat.
Al met al heeft zijn ziekte hem als hulpverlener veranderd.
�Mensen praten nu eenmaal makkelijker tegen me, wat binnen
grenzen een voordeel is. Omdat ik het ziekteproces ken, snap ik
patiГ«nten eerder als ze het over ochtendstijfheid of angst voor een
ontsteking hebben. En ik heb meer mededogen gekregen voor �het
gestuntel’ van mensen, kan het langer aanzien hoe mensen worstelen zonder ongeduldig te worden. Ik geloof dat mensen daar
baat bij hebben.’
LEDENSERVICE
Uitsluitend voor leden:
Zend mij informatie betreffende
Zend mij een informatiepakket van
o opleiding testassistent/
psychologisch medewerker
o individuele juridische bijstand
o salarisschalen
o uurtarieven
o algemene betalingsvoorwaarden
o concept-arbeidscontract
o maatschapscontract
o vergoedingen door particuliere
ziektekostenverzekeringsmaatschappijen en ziekenfondsen
o beroep op verschoningsrecht
o statuten 1990
o huishoudelijk reglement 1992
o draaiboek conferenties
o
o
o
o
o
o
o
o
o
eerstelijnskwalificatie
registratie klinisch psycholoog
registratie kinder- en jeugdpsycholoog
registratie beroepskeuze- en loopbaanpsycholoog
registratie psycholoog trainer
registratie psycholoog van arbeid
en gezondheid
titel PSYCHOLOOG NIP
basisaantekening psychodiagnostiek
verklaring NIP-lidmaatschap
Zend mij informatie over de volgende
verzekeringen
o
o
o
o
o
o
o
Voor niet-leden:
aanmeldingsformulieren
o
o
naam, voorletter(s) .........................................................................................Hr/Mw*
adres ..................................................................................................................................
aansprakelijkheidsverzekering
arbeidsongeschiktheidsverzekering
ziektekostenverzekering
autoverzekering
hypotheek
pensioenvoorziening
overige t.w. ......................
student-lidmaatschap
gewoon lidmaatschap
NIP-bestelformulier
telefoon .............................................................................................................................
KopiГ«ren of uitknippen en opsturen
naar:
Nederlands Instituut van Psychologen
Postbus 9921
1006 AP Amsterdam
datum ...........................................................................................wel/geen NIP-lid*
* aankruisen wat van toepassing is.
postcode, woonplaats ..................................................................................................
80
Professie februari 2002
De zorgboerderij raakt populair in Nederland.
CliГ«nten van de geestelijke gezondheidszorg kunnen voor korte of langere tijd eens loskomen van
de zorgomgeving, ze hebben dan wat om handen
of pakken zo hun
Achtergrond
leven weer op. Mar-
H et ag ra r i sc h z org b e drijf in
opmars
Geertje Kindermans
lies Hermans - ze studeerde
psychologie
maar maakte het net
niet af - voert als een van de eersten zo’n boerdegezocht. Een derde groep ontDe zorgboerderij van Marlies Hervangt geheel zelfstandig �zorgmans is niet te missen. Onder aan
rij, al bijna twintig jaar. Wij gingen op bezoek,
vragers’. Marlies Hermans’
de dijk bij Beuningen ligt de ene
nog net voor de winter. �Hier kun je uitzoeken
boerderij behoort tot de laatste
na de andere keurige boerderij,
groep. De medewerkers woromringd door groene gazonnewaar je wél goed in bent.’
den geen patiГ«nten genoemd,
tjes, met een proper betonnen erf
zegt ze op gedempte toon. Buien vooral zonder bomen. Zo niet
ten de schuur zitten een paar
de zorgboerderij met haar aangebouwde schuren, hele en halve bijgebouwtjes en grote balen hooi medewerkers walnoten te sorteren. �Ze willen juist loskomen van
onder plastic zeilen. De weilanden staan vol geiten en schapen, en de hulpverlening, ze willen van het etiket patiënt af’, legt ze uit.
overal groeien bomen en struiken. Op het modderige paadje rond �Dat is vaak de moeilijkheid: ze zijn al zoveel jaar met zichzelf bezig
de boerderij lopen kippen, honden en katten rond. Een paar vrou- geweest en snappen niet waarom ze maar niet op gang komen.’
wen kijken me vriendelijk maar een beetje afwerend aan. Tot daar Daarom is de zorgboerderij ook een geregistreerd stagebedrijf tot
een kleine stevige vrouw op rubberen laarzen komt aanlopen. hbo-niveau en een werkervaringsplek. �Eigenlijk vindt niemand
Geen mantelpakjes of hoge hakken, luidde vooraf al de waar- van zichzelf dat hij patiënt is’, legt ze uit.
schuwing. Terecht.
Hermans leidt rond, laat de verschillende rassen geiten zien,
Zorgen voor elkaar
wijst naar het natuurgebied waar haar kudde wilde koeien ergens
rond moet lopen en toont haar paarden en pony’s. Dan lopen we De doelgroep voor zorgboerderijen is breed en varieert van vernaar �de kantine’, een rommelige schuur met een grote tafel en standelijk gehandicapten, mensen met psychiatrische problemen,
wat rieten stoelen. Hooi ligt op de stoelen en overal liggen katten. langdurig werklozen, (ex-)verslaafden, asielzoekers en jongeren
Als het even kan staan de grote deuren open, waardoor je het land uit de jeugdhulpverlening. Sommige boerderijen richten zich op
inkijkt. Hier ontvangt ze zomers ook de gasten die zich willen een specifieke populatie, bijvoorbeeld omdat ze contact hebben
onderdompelen in deze primitieve, wonderlijke omgeving. Daar met een bepaalde zorginstelling. Op andere boerderijen zijn de
gaan we zitten. Het is er een beetje koud, want een straalkachel is groepen – bewust of onbewust – gemengd.
uitgeleend.
Ernst Harting is gecharmeerd van een gemengde populatie op
een zorgboerderij. Hij is woordvoerder van WLTO, de westelijke
land- en tuinbouworganisatie die zich onder meer met zorgboer�Zorgvragers’
derijen bezighoudt. �Meerdere doelgroepen werkt vaak goed’, valt
Sinds een paar jaar is de zorgboerderij sterk in opkomst. Boeren hem op. �Verschillende groepen vullen elkaar aan, het wordt er ook
laten �zorgvragers’ op hun boerderij werken of zorginstellingen gezelliger van.’ Zo was er een boerderij waar mensen met een
beginnen een boerderij om hun cliënten een zinnige dagbesteding downsyndroom werken. Toen er een drietal ex-verslaafden bijaan te bieden. Op dit moment zijn er ongeveer 280 zorgboerde- kwam, was de zorgboer aanvankelijk bang voor negatieve gevolrijen in Nederland. Hun aantal is de afgelopen jaren snel gegroeid, gen. De groepen bleken elkaar echter vooral aan te vullen. Zo moesin 1998 waren het er nog zo’n 75. De meeste boerderijen bevin- ten de ex-verslaafden een beetje op de downsyndromers letten, ze
den zich in het oosten van het land, het westen is nu met een inhaal- kregen hiermee een zorgtaak. Andersom werkte het eveneens
slag bezig.
goed. Harting: �Toen een verslaafde na een zwaar weekend weer
Hun verbondenheid met een zorginstelling verschilt. De zorg- op de boerderij kwam, ging de man met downsyndroom naast hem
boerderijen die onderdeel van een zorginstelling zijn, worden zitten en vroeg: gaat het niet goed met je? Heb je slecht geslapen?
instellingsboerderijen genoemd en daar is de verbondenheid het Toen kwamen bij de verslaafde de tranen en sloeg de man zijn arm
grootst. Andere zorgboerderijen zijn zelfstandige boeren die een om hem heen.’ Een andere zorgboerderij is actief op zoek naar een
samenwerkingsverband met een of meer instellingen hebben bejaarde om een soort oma- of opafiguur binnen te halen.
Professie februari 2002
81
Te druk voor de scriptie
Marlies Hermans studeerde psychologie, maar voltooide haar scriptie niet. Het
is er domweg niet van gekomen. Ze
werkte al in de crisisopvang van jongeren en moest toen ook nog haar huis uit.
Toen liep ze tegen de boerderij op.
Omdat ze altijd al buiten wilde wonen en
82
een plek zocht waar ze de jongeren uit
de crisisopvang kon laten werken,
begon ze een zorgboerderij. Alhoewel ze
zelf nog nooit van de term had gehoord.
Door alle drukte stelde ze haar scriptie
uit. Bovendien vond ze de academische
titel niet zo belangrijk. Ze wilde zich
bezighouden met laagdrempelige zorg,
hoefde niet zo nodig een �deskundige’ te
worden. Ze laat zich niet op haar studie
voorstaan. Ze werkt dan ook niet als psycholoog, hooguit als zorgverlener. Maar
vooral is ze biologische boer.
Professie februari 2002
Marlies Hermans
Foto: Marcel van den Bergh
er moet geklust worden en stallen moeten worden gebouwd. Bij
Hermans’ boerderij kan dat allemaal. Maar er is meer mogelijk,
alles wat mensen willen ontwikkelen en op de boerderij uitvoerbaar is, mag worden ondernomen. Daarom verkocht de boerderij
een periode veel plantjes, er werkte iemand die hovenier wilde
worden. Nu heeft de boerderij een permanente beeldententoonstelling en worden er cursussen beeldhouwen gegeven. EГ©n van
de huidige werknemers is beeldhouwer. Aan de andere kant is er
een werknemer die eens per week alleen maar langskomt. Hij heeft
helemaal geen taak. Dat hij er wekelijks in slaagt op de boerderij
te verschijnen – op afspraak – is al een hele opgave voor hem.
Hoe het op andere boerderijen zit? �Voor sommige groepen is
het als opstapje naar een nieuw leven bedoeld, zoals (bijna) ontspoorde jongeren en ex-verslaafden. Bij verstandelijk gehandicapten is het vooral om de dagbesteding te doen’, verklaart Harting.
Alhoewel het werk serieus is, is het nadrukkelijk niet de bedoeling dat zorgvragers de productie van het bedrijf moeten dragen.
Voor de zorgvrager staat niet het werk centraal, maar hetgeen hij
aankan. Daarom hebben verschillende boerderijen een aparte productiepoot.
Van patiГ«nt naar werknemer
Hulpboeren en beeldhouwers
Loskomen van het zorgcircuit ziet Hermans als groot voordeel van
het verblijf op haar boerderij. �Binnen de zorg ligt toch vaak de
nadruk op wat er allemaal aan schort. Hier kun je uitzoeken waar
je wél goed in bent en wat je zou willen’, stelt ze.
Loskomen van de zorg – al is het maar voor even – is een van
de doelen van de meeste zorgboerderijen, bevestigt Harting. Een
zorgboerderij biedt daarom met opzet geen uitgebreide hulpverlening. Mensen ontwikkelen een werkritme, leren taken uitvoeren
en krijgen zo weer een beetje zelfwaardering. Ze gaan eigenlijk op
zoek naar wat ze verder willen in het leven. Op de boerderij is van
alles te doen: dieren moeten te eten krijgen, zieke dieren verzorgd,
Professie februari 2002
�Het werken op een zorgboerderij geeft vaak een geweldige impuls
aan de kwaliteit van leven’, vat psycholoog Hans Kruikemeier de
voordelen voor cliГ«nten samen. Hij is verbonden aan de Rotonde,
een onderdeel van EsdГ©gГ©-Reigersdaal dat werkt met mensen met
een verstandelijke handicap en ernstig probleemgedrag.
Een aantal cliënten bezoekt al enige tijd een nabijgelegen zorgboerderij in de Schermer. �Tegenover de dagbesteding op de grotere instituten, is het volwaardig meedraaien als boerenknecht zinvol, maatschappelijk relevant werk en draagt zodoende veel bij
aan de status van mensen’, vertelt hij. �Ze zijn geen cliënt meer,
maar volwaardig werknemer.’ Ook stelt hij dat begeleiders in
instellingen zich vaak op de problematische kant van het gedrag
richten. Zorgboerderijen – en ook andere vormen van normaal
werk in de maatschappij – bieden de gelegenheid de kwaliteiten
van mensen te ontwikkelen. In plaats van mensen in te perken,
bied je mogelijkheden om te groeien. �Wij hebben cliënten hier
echt zien veranderen. Het zelfbeeld is veranderd. De crux in de
pogingen om probleemgedrag te verminderen, is vaak om je te
richten op het niet-problematische deel. Vaak is het probleemgedrag heel erg uitvergroot en heeft het de hele persoonlijkheid
besmet. Iemand is na verloop van tijd verworden tot zijn eigen probleem. Richt je je op de niet-problematische kanten van iemand,
dan zie je dat het probleemgedrag naar de achtergrond verschuift.
Normale verwachtingspatronen maken dat mensen zich normaler
gaan gedragen.’
83
Nieuws
Bet aalbare D I S-therapeuten zeldzaam
Om als therapeut DIS-patiГ«nten (patiГ«nten met een dissociatieve stoornis) te kunnen helpen,
moet je over gespecialiseerde kennis beschikken. En zulke therapeuten zijn schaars, zeker bij
de Riagg’s. Vrijgevestigde therapeuten zijn nog wel te vinden, maar aangezien DIS-patiënten
doorgaans niet bemiddeld zijn, zijn ze vaak onbereikbaar.
�Mijn kleinste vindt het spannend, maar
voelt zich veilig. Ze durft nog niet echt te
komen, maar maakt wel al tekeningen voor
peut. Ze is welkom bij hem. Ze zijn trouwens allemaal welkom. Dat zegt de therapeut ook als hij merkt dat er iemand aan de
oppervlakte komt’, aldus een DIS-patiënt in
de enquГЄte van Stichting Empty Memories,
een stichting die zich het lot van DIS-patiГ«nten aantrekt. Met de enquГЄte probeert de
stichting te inventariseren wat de grootste
knelpunten zijn. Om goed begrepen te
worden, moet de therapeut zich in DIS verdiept hebben. De therapeut moet respect,
erkenning en begrip voor de cliГ«nt inclusief
de alters van de cliГ«nt hebben. Bovendien
moet er aandacht worden besteed aan de
trauma’s van alle alters.
De onbekendheid van de therapeut is
Samenstelling
Geertje Kindermans
Voor meer en actueel nieuws zie
www.psynip.nl
Voor tips en reacties:
[email protected]
het grootste probleem dat uit de enquГЄte
naar voren komt, aldus Emma van Weringh
van de stichting. Soms zeggen therapeuten
wel dat ze er verstand van hebben, maar
hebben er dan slechts een boekje over
gelezen of een videoband over gezien.
Vooral bij de Riagg’s is dat volgens haar het
geval. In tweede instantie blijkt zo’n therapeut dan niet opgewassen tegen de patiënt.
Bovendien zijn behandelingen van deze
patiГ«nten langdurig en dus duur. Voor
patiënten die een geschikte therapeut hebben gevonden – en die zijn vaak vrijgevestigd – is het grote probleem om de
behandeling vergoed te krijgen. Als verzekeraars betalen, vergoeden ze bovendien
vaak tot negentig zittingen, wat voor DISpatiГ«nten in de regel onvoldoende is.
De stichting probeert het onderzoek
nog verder te onderbouwen en het op de
politieke agenda te krijgen, aldus Van
Weringh.
Nieuws
Zelfverwonders b egrijpen en helpen
Soms weten hulpverleners niet wat ze ermee aan moeten. PatiГ«nten die zichzelf verwonden,
maken angstig, boos, geГ«rgerd en verdrietig. Zelfverwonding begrijpelijk maken, een boekje
dat is uitgegeven door het Trimbos-instituut, probeert het begrip te vergroten en geeft tips hoe
hulpverleners er het beste mee kunnen omgaan en vooral wat ze niet moeten doen.
Voor een groot deel bestaat de uitgave uit
verhalen van patiГ«nten zelf, met als belangrijk doel het begrip van zelfverwonden te
vergroten. Zoals Anne die beschrijft hoe het
begon. Het gebeurde na een nacht vol nare
dromen, die niet ophielden toen ze wakker
werd. �Ik liep onrustig door mijn huis om er
grip op te krijgen. Toen heb ik in een impuls
de hete strijkbout op mijn been gezet. Ik
werd direct rustig, stapte de deur uit naar
mijn werk en trapte lol met mijn collega’s.
Op een heel rigoureuze manier kreeg ik
weer controle over mezelf.’ Later werd het
een gewoonte. Als ze naar bed ging, hoorde ze stemmen. Soms �een marktplein vol’
en soms hoorde ze slechts een kind huilen.
Ze kwam er vaak alleen uit door zichzelf iets
aan te doen. �Mezelf beschadigen gaf dan
even een weldadige rust.’ Voor alle in het
84
boek voorkomende ervaringsdeskundigen
geldt dat ze in hun jeugd verwaarloosd zijn,
slachtoffer van geweld waren of seksueel
zijn misbruikt. Ze geven aan wat hulpverleners niet hadden moeten doen en wat
juist goed viel. Boosheid helpt niet. De ernst
van de zelfbeschadiging komt niet altijd
overeen met hoe erg het met iemand
gesteld is. En cynische opmerkingen �ik zou
de volgende keer een scherper mesje
gebruiken’ werken averechts. Straffen
werkt in veel gevallen evenmin en alhoewel dat niet voor iedereen geldt, is gedoseerd praten over de achtergrond van de
zelfbeschadiging soms wГ©l goed.
In het tweede deel komen hulpverleners/onderzoekers aan het woord. Daar
worden de doelen van zelfbeschadiging
nog eens op een rijtje gezet: weer voelen
Professie februari 2002
in een staat van gevoelloosheid; het weghouden van negatieve gevoelens, gedachten en herinneringen en van depressie.
Soms – maar niet altijd – kan het ook een
roep om aandacht zijn of een vorm van verslaving. Laat de verantwoordelijkheid bij
een cliГ«nt zelf, neem het niet over, adviseert
Nel Daijer. Respecteer het zelfbeschadigend gedrag en werk daarnaast naar een
oplossing toe. Natuurlijk schrik je als hulpverlener van ernstige wonden, dat is niet
erg, maar zГ©g het dan. CliГ«nten voelen het
immers toch wel. Maar keur het niet af,
waarschuwt Ella Boers. Dat maakt dat cliГ«nten zich alleen maar slechter over zichzelf
gaan voelen. Negeer de zelfverwonding
evenmin, want dat is funest voor de samenwerking. Boers: �Als hulpverleners beter
begrijpen wat dit gedrag betekent en wat
eraan ten grondslag ligt, zijn ze niet alleen
in staat meer begrip op te brengen, maar
kunnen ze cliГ«nten ook helpen meer grip
op zichzelf te krijgen.’
Nieuws
De theorie en praktijk van selectie
�De selectiepraktijk trekt zich weinig aan van de theorie en omgekeerd’, zei Rob Roe, hoogleraar aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Brabant. Hij zegt
dit als dagvoorzitter op het congres �Hoe selecteert Nederland?’ Tijdens de afsluitende discussie van het congres met een bont gezelschap in het panel demonstreerde hij pijnlijk zijn gelijk.
Iedereen heeft het gevoel te kunnen beoordelen, stelt Roe vast. �Toen mijn dochtertje
van drie naar de kindercrГЁche ging, wist ze
na één dag precies wie de sterkste, de slimste en de leukste was.’ Moet een selectieadviseur dat beter kunnen? vraagt hij de op het
podium verzamelde panelleden – een
wetenschapper, twee headhunters en twee
grafologen. Tuurlijk, vinden allen. Maar over
wie of wat goed is, verschillen de meningen.
�De mens beoordeelt in zijn algemeenheid helemaal niet goed’, vindt wetenschapper Marise Born van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het beste kun je daarom evidence based selectiemethoden
gebruiken.
�Wij zijn verdomd goed’, stelt headhunter Johan de Vroedt van headhuntersbureau De Vroedt en Thierry daarop. �En
dat komt omdat wij de hele dag niks anders
doen.’ De grafologen zijn bescheidener.
Vivianne Hepkema: �Vroeger velde ik te
grote oordelen, maar dat is nu minder. Ik
geloof dat je beoordelen kunt leren.’
Iedereen heeft toch vooral vertrouwen
in eigen methode of oordeel. Zouden we
certificering voor adviseurs moeten invoeren, om de goede van de slechte te onderscheiden, vraagt Roe daarop. �Ja’, vindt
Born. �Adviseurs moeten aan gestandaardiseerde normen voldoen.’ �Nee’, werpt
headhunter Joan Thierry tegen. �Zo’n
onderscheid kun je niet standaardiseren.
De markt is je bestaansrecht. Wij hebben al
25 jaar succes en hebben daarom geen certificaat nodig.’
�Een papiertje is geen garantie’, vindt
ook grafoloog Marise de Monchy. �De
markt bepaalt of je voldoet.’ En aangezien
de grafologen kunnen bogen op �een
indrukwekkende klantenkring’, voldoen
ze, laat ze er nog even op volgen.
Tijdens de discussie steken Thierry en
De Vroedt hun allergie voor wetenschap
niet onder stoelen of banken. Na een korte
uiteenzetting van Born, reageert Thierry
geprikkeld met: �Ik hoor nu al zo’n twaalf
moeilijke woorden.’ Voor de headhunters
geen lange betogen of dikke rapporten. De
Vroedt even later: �Bedrijven geven ons
soms stapels papier met het profiel van een
nieuw aan te nemen functionaris. Dat leg
ik dan onmiddellijk naast me neer en bel
even om een omschrijving van maximaal
tien kernwoorden te krijgen. Daarop stuur
ik één kandidaat en dat is de goede.’ Om
dan te nuanceren: �Nou goed, ook ik maak
fouten, maar ik stuur er nooit meer dan
drie. Anders heb ik het niet begrepen.’
�Heeft de adviseur intuïtie nodig om te
kunnen beoordelen?’ wil Roe ten slotte
weten. Het kan zonder, vindt Born. De grafologen bevestigen dat. De Monchy: �Wij
zijn voorzichtig met intuГЇtie, ik heb te veel
brokken gezien.’
�De grote dingen in het leven doe je
met het gevoel, de kleine dingen met ver-
stand’, roept Thierry. �Dat doen we al 25
jaar en daar hebben we heel veel succes
mee.’ Wijzend naar de grafologen, vult De
Vroedt aan: �Als je merkt dat je niet op je
intuГЇtie kunt vertrouwen, moet je het
anders doen. IntuГЇtie is een gave. En omdat
ik daarover beschik, ben ik zo snel en goed.’
Roe moet aan het eind van de discussie wel concluderen dat hier de wetenschap
een het ene uiterste van het spectrum zit
met het absolute geloof in data. De headhunters bevinden zich aan het andere uiterste door absoluut in eigen intuГЇtie te geloven. De middenpositie wordt ingenomen
door de grafologen. En hiermee staat de
wereld op zijn kop. Het was juist de grafologie waarvan Roe eerder uitlegde dat die
methode in ieder geval uit de gratie is. En
in het algemeen aanvaarden we dat wetenschap zinnig is en dat je via een goed
gesprek – deels op je intuïtie – kunt selecteren. Een duidelijkere illustratie van �De
Kloof’ is niet goed voor te stellen.
Nieuws
Drie Akademie-onderzoekers zijn psycholoog
Dit jaar wordt de laatste lichting Akademie-onderzoekers aangesteld, zo heeft de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) besloten. Onder de 37 nieuw aan te stellen wetenschappers zijn drie psychologen.
Dr. G.P.H. Band wordt onderzoeker aan de
faculteit Functieleer en Theoretische Psychologie van de Universiteit Leiden. Hij
gaat zich verdiepen in executive control bij
dubbeltaakverrichtingen.
Dr. Maartje Raijmakers zal aan de
faculteit Ontwikkelingspsychologie van de
Universiteit van Amsterdam onderzoek
gaan doen naar constructivistische modellen van cognitieve ontwikkeling.
Tot slot is dr. Gerben van der Vegt aan
de Rijksuniversiteit Groningen aangesteld
bij de vakgroep Sociale en Organisatiepsychologie. Hij gaat zich daar bezighouden
met de vraag hoe multidisciplinaire teams
beter kunnen functioneren. Van der Vegt
wil weten onder welke condities die effec-
Professie februari 2002
tiviteit beter is. Zo kunnen de mate van
socialisatie binnen een groep of de verandering in onderlinge afhankelijkheid weleens van belang zijn.
Met behulp van het geld van de KNAW
kunnen de talentvolle onderzoekers vijf
jaar aan een Nederlandse universiteit werken. Het is de laatste keer dat het KNAW subsidie verstrekt. Het programma is in 1986
gestart, nadat duidelijk werd dat jonge,
gepromoveerde onderzoekers steeds
moeilijker een vaste plek aan universiteiten kunnen verwerven. Inmiddels is de
taak overgedragen aan NWO die de Vernieuwingsimpuls uitkeert aan erg jonge,
jonge en professorabele onderzoekers.
85
-mail uit...
Aan den lijve
Walter Bockting (University of Minnesota,
Minneapolis)
Onlangs was ik weer eens in Amsterdam. Het kost altijd een paar
dagen om me weer aan te passen aan de Nederlandse mentaliteit.
Maar dit keer zou ik aan een week niet genoeg hebben...
Het was een typisch Hollandse regendag, dus nam ik mijn paraplu mee. Mijn missie was een nieuwe geluidsinstallatie kopen voor
mijn logeeradres. Ik wilde van het gunstige koersverschil tussen
de Amerikaanse dollar en de – toen nog – Nederlandse gulden
gebruikmaken, voordat de invoering van de euro dit wel eens
teniet zou kunnen doen. Bij de eerste winkel in de Ferdinand Bolstraat werd ik uiterst vriendelijk geholpen. Een jongeman won mijn
vertrouwen door mij een niet te dure Panasonic aan te bevelen.
Hij liet mij horen dat deze installatie minstens zo goed klonk als
een aantal duurdere exemplaren. Ik besloot snel tot aankoop, maar
de winkel had dit product niet in voorraad. De jongen had bovendien geen idee wanneer ze weer zouden binnenkomen. Hij verwees me naar de dichtstbijzijnde zaak van dezelfde keten.
Ook de andere winkel had de gewenste installatie niet op voorraad. Sterker nog, de computer gaf aan dat er geen nieuwe bestelling gedaan kon worden, omdat het hoofdmagazijn evenmin
exemplaren had. Dus keek ik in de zaak rond om een alternatief
te vinden.
Toen ik iets aantrekkelijks in de uitverkoop zag, vroeg ik de
verkoper of ik er even naar kon luisteren. �Heb je een cd bij je?’
vroeg hij. De vraag verbaasde me enigszins en ik antwoordde ontkennend. Ik loop gewoonlijk inderdaad niet met cd’s op zak. Daarop ging hij een cd’tje halen en stopte die in de installatie. Maar het
werkte niet, er was geen stroom. �Sorry, ik kan u deze niet laten
luisteren’, meldde hij daarop. Ik legde uit dat ik serieus van plan
was vandaag een installatie te kopen en dat ik toch echt even de
geluidskwaliteit wilde horen. Hoewel de mini-installatie makkelijk
naar een stopcontact te verhuizen was, bleef de verkoper tot mijn
grote verbazing weigeren haar aan te sluiten. Ik probeerde het nog
één keer: �Ik koop dit niet zonder er eerst naar geluisterd te hebben’, en voegde daar enigszins geïrriteerd aan toe: �Hoe graag wilt
u eigenlijk verkopen?’ Toen werd de verkoper boos. �U hoeft helemaal niets te kopen’, blafte hij. Daarop vroeg ik naar de manager.
Die stond in de buurt te bellen en was niet van plan op te hangen
voor dit incident. Aangezien de verkoper aan de gang bleef en een
slachtofferrol aannam, droop ik geГ«rgerd af. Vooral kalm blijven,
suste ik mezelf. Een installatie kopen we later wel. Het is gewoon
een slechte dag.
Toen ik later naar huis wilde en mijn strippenkaart greep, zag
ik dat ik onvoldoende zones had om thuis te komen. Een nabijgelegen sigarenwinkeltje verkocht strippenkaarten. Ik liep een steegje in naar de winkel, het regende inmiddels pijpenstelen. Voor de
deur vouwde ik mijn paraplu op en ging snel naar binnen. Toen ik
de natte paraplu op een leeg schapje onder de toonbank legde om
mijn portemonnee te voorschijn te halen, begon de eigenaar te
86
mopperen. �Heeft u de paraplubak niet gezien?’ Linksachter mij zag
ik een witte bak met tussen de covers van de vele tijdschriften een
klein bordje met de tekst �Hier uw paraplu’. Ik had de bak inderdaad niet gezien. Ik verontschuldigde mij en stopte mijn paraplu
er alsnog in. De eigenaar achter de toonbank ging door met mopperen, dat al snel in kankeren overging. �Moet je nou eens kijken,
ik heb hier al helemaal plastic over de tijdschriften gelegd en nog
houden mensen er geen rekening mee. Wat kan ik er verder nog
aan doen? Die natte tijdschriften kan ik niet meer verkopen.’ Ik verontschuldigde mij nogmaals en suggereerde dat een opvallender
bord boven de paraplubak misschien zou helpen. Dit was de verkeerde opmerking, want zijn stem werd wel erg luid toen hij riep:
�Niemand houdt er meer rekening met anderen. Waar legt u thuis
uw paraplu eigenlijk neer?’ Terwijl ik naar een antwoord zocht,
werd dit al door de eigenaar ingevuld. �Op de vloer natuurlijk!’ Ik
kon mezelf niet meer bedwingen en zei: �Opnieuw mijn verontschuldigingen. Het spijt mij zeer dat ik uw paraplubak hebt gemist,
maar het is niet zo dat ik met niemand rekening houd.’ Ik vouwde de strippenkaart op, stak deze in mijn zak en pakte mijn paraplu uit de bak om vlug de winkel te verlaten. Daarop kwam de
eigenaar vanachter de toonbank naar voren en duwde mijn rechterhand met de paraplu ruw naar beneden. Hij schreeuwde: �Houd
dat ding naar beneden, verdomme!’ Terwijl hij doorvloekte, duwde
hij mij naar de deur en terwijl hij bleef dreigen, gooide hij mij letterlijk de winkel uit.
Buiten stond ik te trillen op mijn benen, was aanvankelijk met
stomheid geslagen. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Een
grote mond is één ding, maar de fysieke behandeling sloeg alles.
Ik keek naar de wel erg grote man in de deuropening en zei woedend: �Ik ga u bij de politie aangeven!’ Terwijl ik het steegje uitliep, riep hij nog: �Moet je vooral doen. En als je nog eens komt,
sla ik je in elkaar.’
Ik liep regelrecht naar een politiepost op de Dam en sprak een
agente aan. Ik wilde geen aangifte doen, maar vroeg of ze met de
eigenaar van het winkeltje wilde gaan praten. Ze kon trouwens
beter een dag wachten, om hem te laten afkoelen. De angst had
mij te pakken, maar de agente slaagde erin om mij gerust te stellen.
Lag het nou aan mij dat ik twee keer op één dag in een explosief conflict met winkelpersoneel was geraakt? Aanpassen aan de
Nederlandse cultuur was mij bekend, maar ik schrok toch echt van
het feit dat dit deze keer tot een bedreiging van mijn persoonlijke
veiligheid had geleid. De volgende keer zou ik werkelijk voorzichtiger zijn.
Professie februari 2002
-mail uit...
Harvard & Holland
Erick Janssen (Kinsey Instituut, Bloomington)
Afgezien van enkele historische bijdragen aan het Amerikaanse
universitaire onderwijs – zo zijn de motto’s van Harvard (Veritas en
Christo et Ecclesiae) op die van de voormalige Universiteit van Franeker gebaseerd – valt er in het boekje Harvard and Holland weinig positiefs over Nederland te vinden. Het is een publicatie uit
1986, die ter gelegenheid van Harvards 350ste verjaardag verscheen. Omdat zij in beperkte oplage is uitgegeven, heb ik er na
een lange zoektocht pas onlangs de hand op kunnen leggen. Het
is een uniek werkje waarin Nederlandse hoogleraren over Harvard
schrijven en Harvard-hoogleraren over Nederland. In vergelijking
met Harvard komt Nederland er niet al te best vanaf. Zo schrijft
Nicholaas Bloembergen, de aan Harvard werkende Nobelprijswinnaar, over de academische cultuur in zijn land van afkomst:
�Excellence is not permitted.’ Hij geloofde dat zelfs het winnen van
de wereldcup Nederlanders ongelukkig zou kunnen maken, want
�that would imply excellence’. De Amerikaanse socioloog Phillips
– die mag meepraten omdat hij jarenlang aan de UvA werkte –
zegt in hetzelfde boek dat het Nederlandse gebruik om mensen
na hun afstuderen aan dezelfde universiteit te houden, heeft geleid
tot een �destructive sort of inbreeding, one-sidedness, and intellectual blandness’. Daarbij zouden Nederlandse studenten volgens
hem niet al te ambitieus zijn. In vergelijking met Amerikaanse studenten �they surely do not work particularly hard. They do not read
very much, do not write very much, do not study very hard.’
Natuurlijk is dit oud nieuws, over een iets te democratische
periode in academisch Nederland. Maar er zitten twee andere, niet
minder interessante kanten aan. Op de eerste plaats zegt het wel
degelijk iets, wellicht meer dan we willen toegeven, over de Nederlandse cultuur. Op de tweede plaats is het onzin. En deze conclusies sluiten elkaar niet wederzijds uit. Het eerste punt behoeft nauwelijks uitleg. �Doe maar gewoon, da’s al gek genoeg’, is in Nederland het idee. Een beetje bijzondere of excentrieke hoogleraar is
al snel een buitenbeentje. Op de tweede plaats kun je Nederlandse universiteiten nou eenmaal niet met Harvard vergelijken. Er zijn
duizenden colleges en universiteiten in de Verenigde Staten, en al
zijn Nederlandse universiteiten geen Harvard, ze halen voor stuk
(op hun klompen) het niveau van de tien procent beste Amerikaanse universiteiten.
Wat studenten betreft, ook hier is enige nuancering op zijn
plaats, en dient op zijn minst een onderscheid gemaakt te worden
tussen undergraduate- en graduate-studenten. Ik werk in mijn
onderzoek veel met undergraduates en het gros haalt het niet bij
de Nederlandse student. Amerikaanse middelbare scholen bereiden studenten nou eenmaal niet echt voor op een academische
carrière. Maar graduate-studenten – de Amerikaanse aio’s en oio’s
– zijn na een jaar of twee vaak beter thuis in theoretische en methodologische zaken dan hun Nederlandse collega’s, ook al beginnen
ze dus veelal met een achterstand.
Professie februari 2002
Ook echter waar het de kwaliteit van het Amerikaanse doctoraat aangaat, is er dezer dagen discussie. Zo verscheen in 1999 in
Psychological Science een artikel waarin wordt uitgelegd dat er een
sterke groei is in het aantal Ph.D.-diploma’s in de Verenigde Staten, met name in de psychologie, en dat (in toenemende mate) de
meerderheid van deze bullen door minder goede universiteiten
wordt uitgereikt. En neem Harvard zelf, dit academisch walhalla,
dat wegens grade inflation recentelijk veel aandacht heeft gekregen, onder meer in de Chronicle of Higher Education. Gemiddelde
undergraduate-studenten bestaan op Harvard namelijk niet. Dat
moge logisch zijn, maar het is minder voor de hand liggend dat
Harvard-studenten onderling niet voor elkaar onderdoen. Meer
dan de helft van alle cijfers op Harvard zijn negens en tienen (A’s
en A-’s). Een normale verdeling, in statistische zin, is Harvard dus
vreemd. Kortom, het is tijd voor een nieuwe, herziene editie van
Harvard and Holland, met daarin een kritische bespreking van de
toenemende consumptiementaliteit (collegegeld betaald, diploma
gehaald) van Amerikaanse universiteiten, en de wellicht nog
steeds wat te �doe maar gewoon’-maar-toch-ook-weer-niet-al-teberoerde, academische cultuur in Nederland. Anders gezegd, er
mag wel eens een wat meer gebalanceerde evaluatie, het motto
Veritas waardig, van de Nederlandse en Amerikaanse universiteit
komen.
87
NIP Mededelingen
NIP Centraal
Startende psychologen
Startend psycholoog? Heb je ideeГ«n om de positie van de jonge
psycholoog te verbeteren? Op elke eerste dinsdag van de maand
overleggen de IJsbrekers om 19.30 uur in café �De IJsbreker’ aan
de Weesperzijde in Amsterdam. Voor de komende maanden is dat
dus 5 februari, 5 maart, 2 april, 7 mei en 4 juni 2002. Info:
<[email protected]> en <http://www.psynip.nl> (actueel).
Welke problematiek speelt bij de reГЇntegratie van de werknemers
die om psychische redenen zijn uitgevallen? Welke rol heeft de
ARBO-arts en welke de verzekeringsarts van de Uitvoeringsinstelling Werknemers Verzekeringen (UWV)? Welke eisen stelt de UWV
aan deze dienstverlening? En welke rollen speelt de psycholoog?
Is hij/zij adviseur bij de claimbeoordeling? Van welke psychologische dienstverlening wordt momenteel gebruik gemaakt?
Programma
13.00 uur
13.30 uur
17.00 uur
Ontvangst en registratie deelnemers
Opening door drs. Marcel van Bronswijk, voorzitter NIP-sector Arbeid & Organisatie
Psychische klachten & werkhervatting
Wat is psychisch ziek, gezien door de bril van de
wetenschappelijk onderzoeker?
drs. T.J. Veerman, AS/tri
Wat doet de verzekeringsarts van de UWV?
De rol van medicus en psycholoog met betrekking
tot psychische klachten.
drs. H. Kroneman, medisch adviseur GAK
De inbreng van de psycholoog bij claimbeoordeling
Dr. C. Schoemaker, Trimbos Instituut over een pilot
samenwerking bedrijfsarts en psycholoog bij de
beoordeling van arbeidsongeschiktheid
High tea
De praktijk van psychologische diagnose en begeleiding in het Arbotraject
drs. J.A. van Krimpen, psycholoog/publicist, Arbo
Unie
Kansen voor de inbreng van psychologen binnen
de Poortwachterswetgeving
Flores van Emmerik, psycholoog, Adviesbureau
Dijk & Van Emmerik
Forumdiscussie �kansen in de markt’ onder leiding
van Marcel van Bronswijk
Borrel
Locatie
De Industrieele Groote Club, Dam 27, Amsterdam
13.40 uur
NIP Mededelingen
Sector Jeugd
8 maart 2002
Studiedag over wetgeving, protocollering, privacy en
beroepsethiek
Op vrijdag 8 maart 2002 organiseert de sector Jeugd een studiedag over het manoeuvreren in het spanningsveld van wetgeving,
regelgeving, protocollering en de belangen van de cliГ«nt. Tijdens
de studiedag wordt onder meer aandacht besteed aan de �ins en
outs’ van de Algemene Standaard Testgebruik, de Beroepsethiek en
de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Ook worden de onlangs
opgestelde Richtlijnen voor psychologen en orthopedagogen werkzaam in het onderwijs besproken en knelpunten vanuit het juridische veld. Ter illustratie worden casussen besproken die door het
College van Toezicht beschikbaar zijn gesteld.
Meer informatie over de studiedag wordt zo spoedig mogelijk toegestuurd aan leden van de sector Jeugd en wordt tevens vermeld
op de website van het NIP. Heeft u tussentijds vragen, dan kunt u
contact opnemen met het secretariaat van de sector Jeugd op het
NIP-bureau (020) 4106259.
NIP Mededelingen
14.10 uur
14.40 uur
15.00 uur
15.40 uur
16.05 uur
16.30 uur
Sector Arbeid & Organisatie
De sector Arbeid & Organisatie organiseert op vrijdag 8 maart
2002, van 13.00 uur – 18.00 uur de studiemiddag
Psycholoog & Poortwachter
Op deze studiemiddag wordt aandacht gegeven aan de rol van de
psycholoog bij verzuimpreventie, claimbeoordeling en reГЇntegratie. De poortwachtersfunctie gaat over de bewaking van de toegang
tot de WAO. Zeker 40% van het ziekteverzuim is direct of indirect
een gevolg van psychologische factoren. Inzicht verkrijgen in deze
factoren, de procesgang bewaken en mediatie tussen werkgever
en werknemer is het werk van deskundigen op het terrein van
mens en relaties. Welk terrein ligt hier braak voor de psycholoog
en hoe profileert deze zich binnen de nieuwe wetgeving? Praktijkervaringen worden gekoppeld aan onderzoeksbevindingen.
88
Toegang
€ 100,€ 75,€ 40,-
NIP-leden
student- of werkzoekende NIP-leden (voor deze
gereduceerde prijs is een beperkt aantal plaatsen
beschikbaar)
Informatie
Simone Knijff, NIP, tel. (020) 4106241,
e-mail: <[email protected]>
Professie februari 2002
NIP Mededelingen
Aanmeldingsformulier
Afdeling Kwaliteit en Opleiding
Psycholoog & Poortwachter
Vergaderdata Registratiecommissies 2002
vrijdag 8 maart 2002
❏ € 100,❏ € 75,- NIP-leden
❏ € 40,- NIP-student- of werkzoekende NIP-leden
Naam
m/v
Adres
Postcode/plaats
E-mail
Telefoon
NIP Mededelingen
NIP Centraal
Werkzaam bij
Werkadres
Informatiebrochures
Postcode/plaats
Functie
Telefoon
Datum
Kinder- en jeugdpsychologen op de maandagen 22 april, 24 juni,
14 oktober.
Beroepskeuze- en loopbaanpsychologen op vrijdag 26 april,
maandag 8 juli en vrijdag 11 oktober.
Arbeid en gezondheidpsychologen op de dinsdagen 5 maart en
14 mei; data voor september en november volgen nog.
Klinisch psychologen op de maandagen 22 april, 23 september en
16 december.
Basisaantekening psychodiagnostiek op de maandagen 25 maart,
10 juni, 16 september en 16 december.
Eerstelijnpsychologen data volgen nog.
Psycholoog trainer data volgen nog.
Accreditatie data volgen nog.
- 2002
Handtekening
Aanmelding
Het aanmeldingsformulier voor 1 maart 2002 opsturen of
faxen naar NIP, t.a.v. Simone Knijff, Postbus 9921, 1006 AP
Amsterdam, fax: (020) 4106221.
Aanmelden via internet kan ook: <www.psynip.nl/leden/actueel/agenda.htm>.
Deelname vindt plaats in volgorde van aanmelding. De betaling moet voor 1 maart 2002 zijn ontvangen op Postbank
378802 t.n.v. NIP, onder vermelding van “A&O 8.3”. Bij betaling
door de werkgever ook de naam van de deelnemer vermelden!
Annuleren zonder kosten is schriftelijk mogelijk tot 1 maart
2002. Bij annulering na 1 maart 2002 vindt er geen restitutie
plaats.
Professie februari 2002
Veel NIP-leden vragen informatiemateriaal van de afdeling Voorlichting. Gebleken is dat de leden verwachten dat het NIP deze brochures aan het begin van een nieuw jaar heeft aangepast aan de
meest recente gegevens. Dit is echter niet altijd mogelijk. Hierbij
enige uitleg over het samenstellen van de brochures.
De gegevens voor de brochure Salarisschalen voor psychologen zijn voor het grootste deel afkomstig van de diverse werkgeverskoepels. Het is afhankelijk van het verloop van de CAO-onderhandelingen wanneer het NIP de gegevens binnenkrijgt. Zo kan bijvoorbeeld pas in mei een CAO worden vastgesteld. Het NIP verwerkt
de gegevens zo snel mogelijk. De salarisschalen die het NIP adviseert voor psychologen die niet onder een CAO vallen, worden ieder
half jaar bijgesteld in januari en in juli. De meest recente versie van
de brochure is van januari 2002.
Ook bij het samenstellen van het Overzicht ziektekostenverzekeraars is het NIP afhankelijk van derden. De ervaring heeft geleerd
dat het erg lang duurt voordat alle gegevens van de verschillende
ziektekostenverzekeraars binnen zijn. Dit jaar kiest de afdeling
Voorlichting ervoor de brochure al uit te geven als een substantieel
deel van de verzekeraars de nieuwe gegevens heeft doorgegeven:
wij hopen deze versie eind februari 2002 te kunnen verspreiden.
Wij wijzen u erop dat verzekeraars ook tussentijds hun voorwaarden kunnen wijzigen. Het is dan ook van belang dat u of uw cliГ«nt
altijd contact opneemt met de eigen verzekeringsmaatschappij.
De folder Uurtarieven van psychologische verrichtingen, per
januari 2002 is reeds gereed. De NIP-adviestarieven voor gz-psycholoog, kinder-en jeugdpsycholoog, psychotherapeut en het
algemene tarief zijn verhoogd. De uurtarieven worden overigens
niet elk jaar verhoogd. Het adviestarief voor psychotherapie wordt
vastgesteld in overleg tussen het NIP, de NVP en de NVVP.
89
Agenda
februari
4
Start training tot Family mediator, Leusden (NDC folder mei 2001)
6
Studiemiddag sector Jeugd/NVO, Amsterdam (02/1)
7
Motiveringstechnieken bij eetstoornissen, workshop,
Utrecht (01/12)
8
Familiebanden en familie-eer bij Turken, cursus, Utrecht
(01/12)
21
Klinische psychodiagnostiek bij volwassenen, cursus,
Utrecht (01/12)
26
6th Annual meeting of the Biofeedback Foundation Europe, Amsterdam (02/2)
27
Coping en verwerking bij chronisch zieken, symposium,
(02/2)
28
Overgangen. Afscheidssymposium Herry Vos, Paterswolde (02/2)
maart
1
4-6
7
8
8
8
11
12
12
12
13
15
15
15
18-20
21
25-26
april
11
12
Zorgprogramma’s in de ggz: een zorg of een zegen? Congres, Ede (02/2)
Bijbelse concepten en personen, congres, Amsterdam
(01/10)
Neuropsychologische diagnostiek bij kinderen en jeugdigen, cursus, Nijmegen (02/2)
Wetgeving, protocollering, privacy en beroepsethiek,
Studiedag sector Jeugd (02/2)
Psycholoog & Poortwachter, studiemiddag sector
Arbeid & Organisatie, Amsterdam (02/2)
Groepen, groepen, groepen, congres, Ede (01/11)
Toegepaste neuroanatomie en -fysiologie, cursus, Haarlem (02/1)
Jeugd en agressie, het houdt niet op! Symposium, Ede
(02/2)
Klinische neuropsychologie; variant volwassenen, cursus,
Haarlem (02/1)
Het nationale rugcongres, Rotterdam (01/12)
Psychopathologie bij kinderen, cursus, Nijmegen (02/2)
Het lichaam centraal, studiedag, Antwerpen (02/1)
Bijeenkomst sectie BAO/SO NIP (01/10)
Schizofrenie, de stand van zaken, symposium, Ermelo
(02/11)
Psychology learning and teaching, congres, York (GB)
(01/12)
Themamiddag VKJOZ, Amersfoort (02/2)
Emotions and the brain, congres, Ontario (Can.) (02/9)
12
12
18
26
mei
13-15
22-23
24
30-31
juni
14
juli
7-12
14-18
Onderwijs en hulpverlening in een multiculturele samenleving, studiedag, Ede (02/2)
ADHD behandeling: hoe kleiner hoe fijner, cursus, Utrecht
(02/2)
Van patiГ«nt naar student, congres, Rotterdam (01/12)
Bijeenkomst sectie BAO/SO NIP (01/10)
Psychologie en gezondheid, congres, Kerkrade (01/9)
Traning CVA-nazorg, Bilthoven (01/12)
Het brein achter de psychotherapie, een hersenspinsel?
Congres, Utrecht (02/2)
Tiende sociaal-wetenschappelijke studiedagen, Amsterdam (01/12)
Bijeenkomst sectie BAO/SO NIP (01/10)
25th International congress of applied psychology, Singapore (00/11)
Internationaal psychotherapie congres, Wenen (01/11)
september
12
ReГЇntegratiepsychologie, cursus, Groningen (01/11)
18-20 Communication in healthcare, congres, Warwick (UK)
(01/12)
18-21 32e EABCT congres, Maastricht (01/9)
20
Lijf en lijden: lichamelijke klachten, cursus, Groningen
(01/11)
oktober
18-20 The dialogical self, congres, Gent (01/5)
november
8
Psychothische en dissociatieve stoornissen, cursus, Groningen (01/11)
2003
juli
6-11
European congress of psychology, Wenen (01/11)
De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de jaargang en het nummer van De Psycholoog waar u uitgebreide informatie kunt vinden.
Of raadpleeg <www.psynip.nl/leden/actueel/agenda.htm>.
Babyzorgen in en rond het ziekenhuis, symposium,
Amersfoort (02/1)
25 Jaar Rationele Therapie Nijmegen, symposium, Nijmegen (02/2)
90
Professie februari 2002
Data
26 februari 2002
6th annual meeting of the Biofeedback Foundation of Europe
Van 26 februari tot 2 maart 2002 vindt aan
de Vrije Universiteit Amsterdam de 6th
annual meeting of the Biofeedback Foundation of Europe (BFE) plaats. Het wetenschappelijk gedeelte vindt plaats op 26 februari,
alsook de posterpresentaties en een welkomstfeest. Van 27 februari tot 2 maart zijn
er elke dag zes workshops waaruit een
keuze kan worden gemaakt. Voor informatie kunt u terecht bij de BFE, DaniГ«lle
Matto, Postbus 75416, 1070 AK Amsterdam. tel. (020) 4422631, fax. (020)
4422632, e-mail: <[email protected]>.
27 februari 2002
Coping en Verwerking bij Chronisch Zieken
In het kader van het programma Coping en
Verwerking bij Hart- en Vaatziekten organiseert de Nederlandse Hartstichting in 2002
vier symposia. Het eerste symposium, op
27 februari, is gericht op onderzoekers.
Onderwerpen zijn: de relatie tussen de
onderzoeksgebieden coping, verliesverwerking en trauma; de verhouding tussen
behandelaars en wetenschappelijk onderzoekers; het onderscheid tussen normale
en verstoorde verliesverwerking en de verhouding tussen de belevingswereld van de
patiГ«nt en de circuits van onderzoek en
hulpverlening. Op 29 mei is het tweede
symposium dat zich richt op de behandelaars, psychologen en psychotherapeuten.
De symposia zijn gratis te bezoeken dankzij de bijdrage van De Nederlandse Hartstichting. Informatie: J.van Erp of P. Donders tel: (030) 2290244 e-mail:
<[email protected]<.
28 februari 2002
Overgangen
Het symposium Overgangen wordt georganiseerd ter gelegenheid van het afscheid
vanwege pensionering van Herry Vos
(1940). Vos is sinds 1973 verbonden aan
de Dr. Kuno van Dijk Stichting en is oprichter van de HiГ«rarchische Therapeutische
Gemeenschap voor jonge drugsverslaafden
�De Breegweestee’ in Eelde. Hij publiceerde
over psychotherapie bij ex-verslaafden,
over borderline en dissociatieve problematiek en trauma bij verslaafden, en over de
neurobiologie van verslaving. Het symposium bestaat uit een ochtendprogramma met
vier sprekers en een middagprogramma dat
in het teken staat van het debat over de verslavingszorg. Locatie is landgoed Lemferdinge te Paterswolde. De kosten voor deelname zijn f 100,- (incl. lunch). Informatie:
(050) 3097592 (van 9.00 - 11.30 uur).
maart/april 2002
PAO-cursussen
In maart/april 2002 starten de volgende PAOcursussen voor (onder meer) psychologen,
georganiseerd door het PAO, Nederlands
Instituut voor Postacademisch Onderwijs:
De Big Five in de diagnostiek van persoonlijkheid. Onderdelen: theorie, achtergrond,
meetinstrumenten; toepassingen in personeelsbeslissingen; klinische toepassingen;
toepassingen in begeleiding en loopbaanadvisering. Docenten: drs. A.E. Akkerman,
prof.dr. F. De Fruyt, dr. H.A. Hoekstra.
Data/tijd: de vrijdagen 22 maart, 5 en 19
april 2002 van 10.00 - 17.00 uur. Kosten:
€ 748,74.
Verandermanagement in kort bestek.
Onderdelen: trends bij organisatieveranderingen; Rol van de adviseur; Actuele
methoden en instrumenten; Ontwikkelen
veranderaanpak voor de eigen organisatie.
Docenten: mw drs. A. van den Bent, drs. A.
Gelderblom. Data/tijd: de donderdagen 14
en 21 maart, 18 april 2002 van 9.30 17.00 uur. Kosten: € 1.202,52.
Coachen in kort bestek. Onderdelen: Voeren
van gesprekken in de rol van coach; Integratie van vier kernelementen bij coachen;
80% praktijk, 20% theorie. Docent: mw
drs. E. Steens. Data/tijd: 3, 4 en 5 april 2002
van 10.00 - 17.00 uur. Kosten: € 1.338,65.
Loopbaanadvisering in de praktijk. Onderdelen: Analyse van loopbaanvragen; Rol en
houding van de loopbaanadviseur; Begeleidingsmethoden en -instrumenten; Structuur en invulling van een begeleidingstraject. Docenten: mw drs. R.P. Dols, mw.drs.
M.S.E. Hiemink. Data/tijd: 21 en 22 maart,
19 april 2002 van 09.00 - 16.30 uur. Kosten: € 1.202,52.
Professie februari 2002
De cursussen vinden plaats in Vergadercentrum La Vie, Utrecht. Nadere inlichtingen en inschrijving: PAO, Postbus 325, 2300
AH Leiden, tel. (071) 5143143, fax (071)
5140145, website: <www.pao.nl>, e-mail:
<[email protected]>.
1 maart 2002
Zorgprogramma’s in de GGZ: een
zorg of een zegen?
GGZ Nederland organiseert in samenwerking met het Trimbosinstituut op vrijdag 1
maart 2002 het congres Zorgprogamma’s
in de GGZ: een zorg of een zegen? Het congres staat in het teken van het Landelijk
project Programma’s in de GGZ. Dit gezamenlijke project richt zich op de ondersteuning van het ontwikkelen en implementeren van programma’s. Inmiddels zijn
verschillende deelprojecten afgerond, die
op 1 maart gepresenteerd zullen worden.
Het congres is bestemd voor managers,
beleidsmakers, hulpverleners en cliГ«nten.
Locatie is De Reehorst in Ede. Deelname kost
€ 115,- / € 25,- voor cliГ«nten. Meer informatie: Ria Landaal, tel. (030) 2873336, email: <[email protected]>.
7 maart 2002
Neuropsychologische diagnostiek
bij kinderen en jeugdigen
Opleiding & Nascholing van het Academisch Centrum SW in Nijmegen organiseert
in het voorjaar van 2002 wederom een cursus Neuropsychologische diagnostiek bij
kinderen en jeugdigen. Deze cursus richt
zich op psychologen en orthopedagogen
die praktisch werkzaam zijn in de jeugdzorg, anderzijds op wetenschappelijk
onderzoekers die zijn geГЇnteresseerd in de
aard van gedrags- en cognitieve stoornissen bij kinderen en jeugdigen en de methoden ter vaststelling daarvan. Deelnemers
wordt o.a. inzicht gegeven in de relatie hersenen-gedrag en de binnen Nederland
beschikbare neuropsychologische tests.
Docent: prof.dr. Harry van der Vlugt. Data
en tijd: donderdag 7, 14, 21, 28 maart, 4,
18 april (follow-up bijeenkomst) 2002 van
14.00 tot 17.30 uur. Plaats: Nijmegen.
Prijs: € 524,-. Informatie: O&N, tel.
(024) 3612710; <www.socsci.kun.nl/ac>,
<o&[email protected]>.
91
Data
12 maart 2002
Jeugd en agressie, het houdt niet
op!
De Stichting Postuniversitair Onderwijs
organiseert op 12 maart 2002 en 14
november 2002 het symposium Jeugd en
agressie, het houdt niet op! Het eerste deel,
op 12 maart, heeft betrekking op agressie
bij adolescenten. Tijdens het tweede deel,
op 14 november, zal agressie bij kinderen
centraal staan. Accreditatie is aangevraagd
bij SGRC, NVVP en NIP. Locatie is De Reehorst
te Ede. De toegangsprijs is € 100,- per symposium, bij inschrijving voor beide symposia € 175,-. Informatie: SCEM Conference
Services, tel. (0345) 576642.
13 maart 2002
Cursus Psychopathologie bij kinderen
Opleiding & Nascholing van het Academisch Centrum SW in Nijmegen organiseert
in het voorjaar van 2002 wederom een cursus Psychopathologie bij kinderen en adolescenten. In deze cursus worden psychopathologische stoornissen bij kinderen en
jeugdigen besproken. Uitgangspunt zijn de
stoornissen in de psychische ontwikkeling,
gedragsstoornissen en emotionele stoornissen uit de classificatiesystemen DSM-IVTR en ICD-10. Diagnostiek en behandeling
van kinderen met diverse stoornissen worden toegelicht vanuit de praktijkervaring
van de docenten. Data en tijd: Woensdag
13, 27 maart, 10, 24 april, 15, 29 mei
2002 van 14.00 tot 17.00 uur. Plaats: Nijmegen. Prijs: € 445,-. Informatie: O&N, tel.
(024) 3612710; <www.socsci.kun.nl/ac>,
<o&[email protected]>.
21 maart 2002
Themamiddag VKJOZ
Op 21 maart 2002 vindt de Algemene
Ledenvergadering van de Vereniging van
Kinderen
Jeugdpsychologen
en
(Ortho)pedagogen in Ziekenhuizen (VKJOZ)
plaats. Er is tevens een inhoudelijk gedeelte
dat ook toegankelijk is voor niet-leden van
de VKJOZ. Van 14.30 tot 17.00 uur zullen
92
twee gastsprekers een lezing houden over
het onderwerp hulpverlening aan allochtone
kinderen en jeugdigen en hun ouders.
Plaats: Demonstratiezaal van Ziekenhuis
Eemland, locatie De Lichtenberg, Utrechtseweg 160 te Amersfoort. Kosten voor nietVKJOZ-leden: € 10,-. U kunt zich aanmelden
voor deze middag op het volgende e-mailadres: <[email protected]>.
12 april 2002
25 jaar Rationele Therapie Nijmegen
Vanaf de jaren zeventig verspreidt het Nijmeegse Instituut de Rationele Therapie.
Inmiddels zijn veel praktijkontwikkelingen
en aardig wat klinisch onderzoek mede
gebaseerd op de Rationele Therapie. Op 12
april vindt het lustrumsymposium plaats,
getiteld Het reilen en feilen van de Rationele
Therapie: 25 jaar Instituut voor Rationele
Therapie Nijmegen. Tijdens het symposium
zal een aantal ex-cursisten en/of docenten
hun praktijkervaringen in de vorm van een
lezing of een workshop presenteren. Bovendien wordt er een workshop Inleiding in de
Rationele Therapie gegeven. Het symposium zal vanaf 10.00 uur plaatsvinden in het
Scandic Hotel Sanadome te Nijmegen. Kosten voor het symposium: € 135,-, inclusief
feestavond € 160,-. Informatie: Instituut
voor Rationele Therapie, Fransestraat 83,
6524 HX Nijmegen. Tel: (024) 3232436, email: <[email protected]>.
12 april 2002
Onderwijs en hulpverlening in een
multiculturele samenleving
De Vereniging ter bevordering van orthoagogische aktiviteiten organiseert op 12
april 2002 een studiedag met als thema
Kleur bekennen, onderwijs en hulpverlening
in een multiculturele samenleving. De dag
begint met twee plenaire sprekers. Daarna
volgen er parallelsessies: drie of vier ronden met elk drie of vier sprekers. Locatie is
De Reehorst te Ede. Deelname kost €
36,50 voor leden van O en A. Voor nietleden € 75,-. Informatie staat in de voorjaarsfolder die vanaf begin maart 2002 is
aan te vragen bij de Vereniging O en A, mw
M. de Mooij-Janson, Overburgkade 38,
2275 XV Voorburg.
Professie februari 2002
12 april 2002
Cursus ADHD behandeling: hoe
kleiner hoe fijner
Opleiding & Nascholing van het Academisch Centrum SW in Nijmegen organiseert
in het voorjaar van 2002 wederom een cursus ADHD behandeling: hoe kleiner hoe fijner,
train-de-trainer. Voor de behandeling van
kinderen met gedragsproblemen zijn verschillende oudertrainingsprogramma’s ontwikkeld. Het programma Hoe kleiner hoe fijner is het enige programma dat zich specifiek richt op peuters en kleuters met
gedragsproblemen. Er kan sprake zijn van
versterkte fasen-problematiek, ADHD of
oppositioneel-opstandig gedrag. Ook problemen op het gebied van eten, slapen en
zindelijkheid komen aan bod, evenals
diverse vormen van peuter- en kleuterangsten. De problemen worden geplaatst tegen
de achtergrond van de ontwikkeling van
peuters en kleuters. Docent: mw drs. Esther
ten Brink. Data en tijd: Vrijdag 12 april 2002
van 09.30 tot 16.30 uur; vrijdag 26 april
2002 van 09.30 tot 12.30 uur. Plaats:
Utrecht. Prijs: € 225,-. Informatie: O&N, tel.
(024) 3612710; <www.socsci.kun.nl/ac>,
<o&[email protected]>.
24 mei 2002
Het brein achter de psychotherapie, een hersenspinsel?
De Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie organiseert op 24 mei haar
jaarlijkse congres over de raakvlakken tussen neurowetenschappen en psychotherapie. Enerzijds blijken menselijke relaties
van invloed op de ontwikkeling van de hersenen en van de menselijke geest. Anderzijds beГЇnvloeden neurobiologische factoren de ontwikkeling van hersenen en daardoor tevens de aard van menselijke
relaties. Ook de kinder- en jeugdpsychotherapie dient in te haken op dit circulaire
proces van beГЇnvloeding. Het congres vindt
plaats in Mercure Hotel Utrecht-Bunnik.
Inlichtingen: secretariaat VKJP, tel. (030)
2965348, fax. (030) 2966549, e-mail:
<[email protected]>.
Annonces
Voor meer annonces zie: www.psynip.nl
Annonces zijn betaalde advertenties. De redactie van De Psycholoog en het NIP
zijn niet aansprakelijk voor de inhoud van deze berichten
Gezocht psycholoog/psychotherapeut voor
de (semi-)klinische behandeling van cliГ«nten
met persoonlijkheidsstoornissen, posttraumatische problematiek, en eetstoornissen
voor 5/6 mnd. Gevraagd: zelfstandigheid en
ervaring met dissociatie. FWG 65. Sollicitaties
naar mw M. Groenendijk, tel (0341)
566205, clusterhoofd zorg, Cluster Voortgezette Behandeling, de Wissel, GGZ Meerkanten, postbus 1000, 3850 BA Ermelo.
Voor klinische en (aanstaande) gz-psychologen zal vanaf 12 maart tot en met 28 mei
2002 onder auspiciГ«n van de auteur een
introductiecursus m.b.t. Het Ontwikkelingsprofiel (Abraham, 1997) worden gegeven:
6 dinsdagavonden van elk 21/2 uur, in het
Frits Tingen-huis bij het Centraal Station te
Utrecht. Er is plaats voor 12 deelnemers.
Afronding met een toets en certificaat. De
cursus is geaccrediteerd bij de Kamer gzpsycholoog. Informatie: drs. Gijs J.J.M. van
der Zalm, tel/fax: (071) 5619452, e-mail:
<[email protected]>.
PTG is een samenwerkingsverband van 6
zelfstandig gevestigde eerstelijnspsychologen. Wij verzorgen eerstelijnspsychologische behandelingen aan volwassenen. Wij
kijken uit naar een collega gz-psycholoog
(v) die per 1 maart ons team komt versterken. Je mailtje en c.v. kun je sturen naar de
directeur: <[email protected]>. Voor
meer info: <www.ptg.nl>.
Eerstelijnspraktijk Lisse heeft ruimte voor
een collega. Eventueel (tijdelijke) overname. Gz-psycholoog, psychotherapeut of
(bijna) gekwalificeerd ELP. Naast eerstelijnspsychologie ook activiteiten op het gebied
van arbeidsreГЇntegratie, waarbij assistentie
welkom is. Geen loondienstverbanden.
Reacties: F. Johann (023) 5343761, e-mail:
<[email protected]>.
De cursus Cognitieve gedragstherapie bij persoonlijkheidsstoornissen (met name de schemagerichte benadering van J.E.Young): gaat
van start op 8 april 2002 te Amsterdam. In
totaal 9 maandagavonden (30 uur). Opgezet als een praktijkgerichte vervolgcursus in
het VGT opleidingstraject. Bedoeld voor hulp-
Annonces (maximaal 50 woorden) moeten uiterlijk vijf weken voor de verschijningsdatum, getypt worden gezonden aan de redactie (liefst per e-mail), onder
gelijktijdige overmaking van € 22,69 (NIP-leden) of € 34,03 op Postbank 378802
ten name van het NIP onder vermelding van �annonce De Psycholoog …(maand en
jaar)’. De redactie behoudt zich het recht voor annonces zonder opgave van redenen te weigeren of in te korten.
Deadlines:
april 2002 (verschijnt op 5 april 2002): 8 maart 2002
mei 2002 (verschijnt op 3 mei 2002): 5 april 2002
juni 2002 ( verschijnt op 7 juni 2002): 10 mei 2002
Annonces op Internet:
Ter aanvulling van de links naar vacaturebanken elders, wordt adverteerders voor
annonces in De Psycholoog de mogelijkheid geboden ook op de NIP-site te adverteren. Het voordeel daarvan is dat de tijd tussen deadline en verschijnen (voor De
Psycholoog minimaal vier weken!) verkort kan worden tot een week. Een annonce
blijft in beginsel zes weken op de site staan, maar kan op verzoek van de adverteerder (bijvoorbeeld bij vervullen van de functie) ook eerder worden verwijderd.
Prijzen*:
Annonce
Op Internet
In De Psycholoog
Internet + De Psycholoog
NIP-leden
€ 22,69 (f 50,-)
€ 22,69 (f 50,-)
€ 34,03 (f 75,-)
Overigen
€ 34,03 (f 75,-)
€ 34,03 (f 75,-)
€ 56,72 (f 125,-)
* Bovengenoemde prijzen gelden voor annonces van maximaal 50 woorden. Voor annonces tussen de 50 en de 100 woorden moeten de prijzen worden verdubbeld.
verleners (ook eerstelijns) die cliГ«nten met
persoonlijkheidsproblematiek in behandeling hebben en bemerken dat de standaard
protocollaire behandeling voor ASI-stoornissen niet of onvoldoende werkzaam is. Erkenning: aangevraagd bij de VGT en Kamer gzpsycholoog. Kosten: € 680,50 (f 1500,-).
Docenten F.R.H. Mooij en J.M. Zoetmulder.
Inlichtingen: e-mail: <[email protected]>.
Peters Psychotherapie zoekt met spoed
voor 1 tot 4 dagen per week een Psychotherapeut en/of gz-Psycholoog en/of Eerstelijnspsycholoog voor vestigingsplaats
Nijmegen. Wij vragen: affiniteit met cognitieve gedragstherapie en/of directieve therapie; ervaring in de ambulante gezondheidszorg. Wij bieden: leuke enthousiaste
collega’s in een groeiend dynamisch bedrijf
en
uitstekende
arbeidsvoorwaarden.
Inlichtingen/sollicitaties aan: mw drs.
Wilma Peters, Weezenhof 61-32, 6536 AL
Nijmegen. Tel/fax (024) 3446211. E-mail:
<[email protected]>.
Professie februari 2002
Gezocht wegens verhuizing: betrokken,
communicatief team in regio Weert/Eindhoven, dat versterking zoekt voor 2 Г 3
dgn/wk. Geboden: gemotiveerde eerstelijnspsychologe (32); aankomend gz-psychologe; 6 jaar ervaring als zelfstandige in
groepspraktijk; 2 jaar ervaring met arbeidsgerelateerde problematiek; aandachtsgebieden (naast gericht eclecticisme) cognitieve gedragstherapie, stressmanagementen assertiviteitstrainingen (ook groepen). R.
Colon-van Roosmalen; (06) 22202057;
<[email protected]>.
Wij zoeken een nieuwe collega voor onze
psychotherapiepraktijk. De praktijk is gelegen in het historische centrum van Amersfoort naast de Joriskerk. Op het moment
werken er vier psychotherapeuten in de
praktijk. Inlichtingen: David Rabbie, Windsteeg 4, 3811 CS Amersfoort, tel. (033)
4635554.
93
De Psycholoog is het maandblad van het Nederlands Instituut van Psychologen, de beroepsvereniging van psychologen. De Psycholoog verschijnt
elke eerste week van de maand (behalve in augustus) in een oplage van
11.500 exemplaren.
Voor mensen met een leeshandicap verschijnt de volledige inhoud van
De Psycholoog ook in elektronisch leesbare vorm. Info: Federatie van
Nederlandse Blindenbibliotheken, Postbus 24, 5360 AA Grave. Tel.:
(0486) 486486. Fax: (0846) 476535. E-mail [email protected]
Redactie en administratie
NIP-bureau, Postbus 9921, 1006 AP Amsterdam
Osdorper Ban 27 A, Amsterdam-Osdorp
Telefoon 020-4106222 (9.00-17.00 uur), Fax 020-4106221
E-mail [email protected], www.psynip.nl
Postbank 378802, Bankgiro 65.06.48.579
Redactie
Ruud Abma (voorzitter), Gerrit Breeuwsma, MarlГЁne Chatrou, Ellen Laan,
Corine Lamers, Fenna Poletiek, Rudolf Ponds, Toon Taris
Redactiebureau
Wil Zeegers (eindredactie), Marina van Dongen (bureauredactie)
Geertje Kindermans (professie), Matthijs Conradi (nieuws wetenschap)
Vormgeving
Koninklijke Van Gorcum BV
Uitgave en druk
Koninklijke Van Gorcum BV, Postbus 43, 9400 AA Assen, Telefoon: 0592379555, Fax: 0592-379552
Contactpersonen NIP-bureau
Telefoon 020-4106222, Fax 020-4106221
E-mail [email protected], Website: www.psynip.nl
Ledenadministratie ma. t/m vr. 09.00-13.00
Voorlichting ma. t/m vr. 09.00-12.30
Redactie De Psycholoog di. t/m vr. 020-4106224/225
NIP Juridisch Advies 013-4678144, [email protected]
Beroepsethiek Joke Bravenboer (ma. t/m do. 10.00-12.30)
Zelfstandige vestiging Edith de Jong
Testzaken Jacqueline van Vliet-Mulder 0487-532295, tel. en faxnr.,
ma. en di. 09.00-11.00
Registraties en opleidingen ma. t/m vr. 09.00-12.30
Eerstelijnspsychologen (LVE)
Telefonisch bereikbaar ma. t/m vrij. 09.00-13.00, 020-6673956
E-mail: [email protected]
NIP-Dienstencentrum ma. t/m vr. 020-4106930
Sectorsecretarissen
Britt van Beek (Jeugd)
Maryanne Breijer (Intersector)
Edith de Jong (Gezondheidszorg)
Simone Knijff (Arbeid & Organisatie)
Het NIP is lid van de EFPA. Website: www.efppa.org
94
Professie februari 2002