Cappella Mediterranea Een Venetiaanse droom FEB 2014 PROGRAMMA CAPPELLA MEDITERRANEA Giulio Caccini 1551-1618 Amarilli, mia bella Dalla porta d’oriente Mariana Flores, sopraan Margaux Blanchard, viola da gamba Quito Gato, luit en gitaar Leonardo García Alarcón, klavecimbel en orgel Girolamo Frescobaldi 1583-1643 Se l’aura spira Ti lascio anima mia Cosi mi disprezzate Francesco Cavalli 1602-1676 Lamento de Procris uit ‘Gli Amori d’Apollo e di Dafne’ pauze Claudio Monteverdi 1567-1643 Ohimè, ch’io cado Barbara Strozzi 1619-1677 Lagrime mie Claudio Monteverdi Voglio di vita uscir Barbara Strozzi Che si può fare CD-VERKOOP Bij dit concert worden cd’s verkocht. Als u Vriend bent krijgt u op vertoon van uw Vriendenpas korting. Wilt u Vriend worden? Vraag dan een folder bij een van onze medewerkers. TOELICHTING De muren van gebouwen, de bruggen en kanalen van Venetië zijn de stille getuigen van de muziek die eens in de stad weerklonk, en die in ons een nostalgie oproept naar een wereld die voorgoed veranderd is. Venetië is poëzie, het lied van een stad die altijd open stond voor de wereld en haar bevolkingen. De geschiedenisboeken vertellen ons dat de eerste zangers die nadruk legden op de tekst en slechts werden begeleid door akkoorden en arpeggio’s op tokkelinstrumenten, zich vooral in Rome en Florence bevonden. Maar hoe moet men zich Venetië voorstellen zonder de liefdesliederen zeeman-sagen? Het recitar cantando, het zingend spreken of sprekend zingen, lijkt onlosmakelijk verbonden met deze stad. Het moet ook wel buiten de paleizen en kathedralen, buiten de reguliere wetten van de muziek zijn ontstaan, in havens en op zee, als emotionele uitlaatklep van zeelieden in oorlog en minnaars met liefdesverdriet. Bovendien is het zeer waarschijnlijk dat een vorm van recitar cantando ook bestond in het zuiden van Spanje en de Arabische landen rond de Middellandse Zee, lang voor Monteverdi en Caccini hun recitatieven componeerden. Op de golven van deze wereld van reizigers vertellen sopraan Mariana Flores en dirigent Leonardo Garcia Alarcon hun Sogno d’un notte Veneziana, een droom van een Venetiaanse nacht. Giulio Caccini (1551-1618) was een van de grote pioniers bij de ontwikkeling van de opera en zijn muziek is op veel andere componisten van grote invloed geweest bij de ontwikkeling van de barokke stijl. Hij was zelf een uitstekende zanger en begeleidde zichzelf op de gamba of luit. Hij werkte voornamelijk in Florence en sloot zich aan bij de Florentijnse Camerata, een select humanistisch gezelschap van schrijvers, musici en geleerden die de verloren wereld van de oude Grieken opnieuw wilden ontdekken. Zo werd een nieuwe vorm van monodie ontwikkeld, de stile recitativo, die bestaat uit een enkele gezongen partij, met simpele akkoorden begeleid door een of een paar instrumenten, het begin van de basso continuo. Dit was een revolutionaire ontwikkeling die brak met de complexe polyfonie van de renaissance. Componisten van de generatie na hem, zoals Monteverdi en Cavalli, gingen door met deze ontwikkelingen. Claudio Monteverdi (1567-1643) werkte een groot deel van zijn leven als cantor aan de San Marco-basiliek in Venetië, waar hij veel religieuze werken componeerde. Maar zijn faam strekt ook uit naar zijn invloedrijke opera’s als L’Orfeo en L’Incoronazione di Poppea, en zijn madrigalen, die getuigen van de grote evolutie van renaissance naar barok. Girolamo Frescobaldi (1583-1643) is vooral bekend om zijn invloedrijke oeuvre aan prachtige klaviermuziek, maar hij schreef ook vocale werken. Zijn bundel Arie Musicali, waar de drie vandaag gezongen stukken uit afkomstig zijn, werd in 1630 gepubliceerd in Florence. De composities stammen vermoedelijk uit zijn jonge jaren ’20, toen Frescobaldi in Rome werkte. De opera Gli Amori d’Apollo e di Dafne van Francesco Cavalli (1602-1676) ging tijdens het carnavalsseizoen van 1640 in première in Venetië. Cavalli begon zijn carrière in de stad als zanger aan de beroemde basiliek van San Marco. Daarna werd hij organist en uiteindelijk, in 1668, maestro di cappella. Cavalli is vooral bekend als operacomponist. Hij schreef maar liefst eenenveertig, vaak dramatische en muzikaal sterke opera’s, waarin de ontwikkeling van het genre prachtig te volgen is. Cavalli was van grote invloed op de operacomponisten na hem. Barbara Strozzi (1619-1677) was een uitzonderlijke zangeres en componist. Ze studeerde bij Francesco Cavalli in Venetië en publiceerde haar composities (voor het overgrote deel voor sopraanstem) in bundels met puur haar eigen muziek – uniek voor die tijd, want de meeste publicaties bestonden uit werken van meerdere componisten. Haar muziek werd geroemd om de lyrische en poëtische kwaliteit. TEKSTEN Amarilli, mia bella Amarilli, mia bella Non credi, o del mio cor dolce desio, D’esser tu l’amor mio? Credilo pur, e se timor t’assale, dubitar non ti vale Aprimi il petto e vedrai scritto in core: Amarilli, Amarilli, Amarailli è il mio amore. Amarilli mijn schoone, Gelooft ghy dat de liefd’ die ‘k u betoone, Niet in mijn hert sou woone. Geloof hat vry en vreest ghy onderwylen, Neem een van dees’mijn pijlen, Open dees’ borste, ghy vint in t’hert geschreven, Amarilli mijn leven. Dalla porta d’oriente Dalla porta d’oriente Lampeggiando in ciel usciva E le nubi coloriva L’alba candida e lucente, E per l’aure rugiadose Apria gigli e spargea rose. Aan de oostelijke einder verscheen ze vol stralen in de hemel en kleurde ze de wolken in de pure en lichtende ochtendstond, en met een nevel van dauw opende ze lelies en strooide ze rozen. Quand’al nostr’almo terreno Distendendo i dolci lampi Vide aprir su i nostri campi D’altra luce altro sereno; E portando altr’alba il giorno Dileguar la notte intorno. Toen ze haar zoete stralen liet glijden over onze vruchtbare gronden, zag ze op onze velden iets oplichten Een ander licht nog zuiverder, dat de ochtend naar de dag droeg en de nacht geheel deed verdwijnen. Ch’a sgombrar l’oscuro velo Più soave e vezzosetta, Una vaga giovinetta Accendea le rose in cielo, E di fiamme porporine Feria l’aure matutine. Ter verdrijving van de donkere sluier liet een bekoorlijk en jong meisje, nog gracieuzer en charmanter, de rozen aan de hemel ontbranden en met purperen vlammen maakte ze het ochtendgloren Era il crine a l’aria sparso Onde l’oro apria suo riso, E la neve del bel viso Dolce porpora havea sparso, E su’l collo alabastrino Biancheggiava il gelsomino. Het was haar haardos in de wind vanwaar het goud haar lach opende, en de sneeuw van het mooie gezicht spreidde zich tot een zoet purper en op de hals van alabast lichtte de jasmijn op. Da le labbra innamorate, Muov’ Amor con novi strali, E di perle orientali Se ne gian l’alme fregiate, Et ardeva i cor meschini Dolce foco di rubini. Vanuit die beminnelijke lippen schiet Amor met nieuwe pijlen, en als van oosterse paarlen herbergen ze glinsterende rijen, en in de droevige harten gloeit een zoet vuur van robijnen. Di due splendide facelle Tanta fiamma discendea, Che la terra intorno ardea Et ardeva in ciel le stelle; E se’l sole usciva fuora, Havrebb’arso il sole ancora. Van twee lichtende vonken kwam een dusdanige vlam, dat heel de aarde kwam te branden en ook brandden in de lucht de sterren; en was de zon te voorschijn gekomen, zou ook de zon nog zijn verschroeid. Dov’il piè con vago giro, Dove l’occhio amor partia, Ogni passo un fiore apria, Ogni sguardo un bel zaffiro; E s’udia più dolc’e lento Mormorar con l’acqua il vento. Waar de voet bekoorlijk draaide, waar het oog liefde liet stralen, liet elke pas een bloem openen en elke blik een mooie saffier; en hoorde men zoet en traag het water kabbelen met de wind. L’alba in ciel s’adira e vede Che le toglie il suo splendore Questa nova alba d’amore, E già volge in dietro il piede, E stillar d’amaro pianto Già comincia il roseo manto. Het ochtendgloren wordt woest en ziet Dat haar schittering haar wordt ontnomen door dit nieuwe gloren van de liefde, en reeds treedt zij op haar schreden terug, en begint er een bitter geween uit de rozige mantel te druppen. AK Se l’aura spira Se l’aura spira tutta vezzosa, la fresca rosa ridente sta, la siepe ombrosa di bei smeraldi d’estivi caldi timor non ha. Als de lucht vol is van zwoele zomerbriesjes en de net ontluikte roos sprankelt van geur en de schaduwrijke haag, groen als smaragd, de hitte van de zomer niet vreest, A balli, a balli, liete venite, ninfe gradite, fior di beltà. Or, che sì chiaro il vago fonte dall’alto monte al mar sen’ va. kom dan dansen, kom dan vol vreugde, gracieuze nimfen, lieflijke schoonheden, nu de wonderschone, heldere bron van de hoge berg zich een weg zoekt naar de zee. Suoi dolci versi spiega l’augello, e l’arboscello fiorito sta. Un volto bello al l’ombra accanto sol si dia vanto d’haver pieta. Al canto, al canto, ninfe ridenti, Scacciate i venti di crudelta. De vogel laat zijn zoete lied weerklinken, en de bloesemstruik staat in volle bloei in de schaduw naast een schoon gelaat; laat de zon meelij hebben met gezang, met gezang, o schone nimfen, verdrijven jullie de wind der wreedheid. Ti lascio, anima mia Ti lascio, anima mia, giuntà è quell’ ora, L’ora, ohimè, che mi chiama alla partita. Io parto, ohimè, convien ch’io moro, Perchè convien partir da te, mia vita. Ah, pur troppo è’l dolor, ch’entro m’accoro, Non mi dar col tuo duol nova ferita. Deh, non languir cor moi, ch’al moi partire Mi duole il tuo doler più che’l morire. Ik verlaat je, mijn ziel, het uur is daar, het uur, wee mij, dat mij oproept te vertrekken. Ik vertrek, wee mij, ik moet verscheiden, want ik moet van jou weggaan, mijn leven. Ach, hoe groot is het verdriet dat mijn hart binnentreedt, Verwond me niet opnieuw met uw verdriet. Ach, kwijn niet, mijn hart, want bij mijn vertrek Doet jouw verdriet mij meer pijn dan het vertrekken zelf. Cosi mi disprezzate Così mi disprezzate? Così voi mi burlate? Tempo verrà, ch’amore farà di vostro core quel che fate del mio. Non più parole, addio. Datemi pur martiri, burlate i miei sospiri negatemi mercede, oltraggiate mia fede, ch’in voi vedrete poi quel che mi fate voi. Zozeer veracht u mij? Zozeer bespot u mij? Maar de tijd zal komen dat de liefde met uw hart zal doen wat u met het mijne doet. Geen woord meer, vaarwel. Laat mij maar lijden, lach maar om mijn zuchten van verdriet, ontzeg mij elke steun, maak mijn trouw belachelijk want straks zal u hetzelfde overkomen als wat u mij nu aandoet. Beltà sempre non regna, e s’ella pur v’insegna a dispregiar mia fé credete pur a me, che s’oggi m’ancidete doman vi pentirete. Non nego già ch’in voi amor ha i pregi suoi ma so che il tempo cassa beltà che fugge e passa se non volete amare io non voglio penare. Schoonheid kan niet altijd oppermachtig blijven, en als zij u gezegd heeft dat ze mijn trouw moet versmaden, schenk uw vertrouwen dan maar aan mij; als u me vandaag doodt zal het u morgen berouwen. O, ik ontken niet dat de liefde u met vele schone zaken heeft bedeeld, maar ik weet dat de tijd de schoonheid op de vlucht jaagt en uitwist; als u niet lief wilt hebben, wil ik niet lijden. Il vostro biondo crine, le guance purpurine veloci più che maggio tosto saran passaggio prezzategli pur voi, ch’io riderò ben poi. Uw blonde haren en uw rozige wangen zullen, sneller nog dan de meimaand, verwelken en verdwijnen: geniet ze maar als een kostbaar goed, want daarna, snel, zal het mijn beurt zijn om te lachen. Lamento de Procris de ‘Gli Amori d’Apollo et di Dafne’ Vogli, deh vogli il piede Bellissimo assassin della mia fede. Dico rivogli il piè O mancator, perché Dal tuo novello ed invocato amore Non spero più, che tu rivolga il core; Sia pur la mia rival de sensi tuoi E di pensieri il punto ed il compasso, E lasci a me sol del tuo piede un passo. Io son pur quella Procri, Che dagli amori tuoi delicia fu. Lassa, io m’inganno, io non son quella più. O spergiuro infedele, Io nell’Aurora tua Sospiro la mia sera, E vede il disperato mio desio Nell’altezza di lei l’abisso mio; E pur ancora io t’amo, Il tradimento, ohimè mi svena il core, E al mio dispetto adoro il traditore. Così povero adunque È il Cielo di bellezze, Che cercano le Dee gli amanti in terra? Ha penuria l’Olimpo D’amabili sembianze? Né sa l’Aurora ritrovarsi amanti, S’alle mie calde innamorate voglie Le dolcezze non rubba, e ‘l ben non toglie? Cefalo torna a me, Io non colei, che tua diletta fu; Lassa, io m’inganno, io non son quella più. Ohimè la gelosia Mi stimola a bestemmie, ed a furori. Ma perch’è Diva l’alta mia rivale, Religione, e riverenza insieme Su ‘l fondo al core i miei singulti preme; Ma ‘l peggiore del mio non ha l’Inferno. Pon maledire i miseri dannati, Io traffitta ed ardente, e lacerata Dannata son, e maledir non posso. Cefalo riedi a me, Io son colei, ch’idolo tuo già fu, Lassa, io m’inganno, e non son quella più. Deh ricevete, o selve, Accettate, o deserti D’un pianto amaro il tacito tributo: Eccessivo è il dolor quand’egli è muto. Ga, alsjeblieft, ga weg, beeldschone moordenaar van mijn trouw. ik zeg je, ga weg, oh, mislukkeling, opdat ik bij jouw nieuwe en aangeroepen liefde niet langer hoop, dat je hart weer keert; Het is toch mijn rivale in al je zintuigen en die de kern is in je denken en je medeleven, en mij laat je slechts de afdruk van je tred. Maar ik ben toch die Procris die het genot van al je liefdes was? helaas, ik besef dat dat voorbij is. Oh, ontrouwe eedbreker, in jouw Ochtendgodin ademde ik mijn eigen avond, en mijn eigen wanhopig verlangen zag in de hoogte van haar mijn eigen afgrond; en toch nog steeds hou ik van je, Het verraad, wee mij, zuigt het bloed uit mijn hart En in mijn woede aanbid ik de verrader. Is de hemel inmiddels dan zo schaars aan schoonheden dat godinnen hun liefjes op aarde zoeken? Heeft de Olympus gebrek aan beminnelijke gezichten? En weet Aurora nergens een lief te vinden dat ze van mijn warme beminde wensen de zoetheden steelt en het goede onttrekt? Cefalus keer terug naar mij, Ik niet zij, die jouw vreugde was; Helaas, ik besef dat dat voorbij is. Wee mij, de jaloezie zet me aan tot vloeken en schelden. Maar omdat mijn hoge rivale een godin is, drukken godsdienst en respect tezamen mijn gesnik tot op de bodem van mijn hart; Zelfs de hel kent geen erger kwaad dan dit Ellendige veroordeelden kunnen vervloeken Ik, verwond en brandend en verscheurd, ik ben veroordeeld en kan niet vervloeken. Cefalus, kom langzaam naar mij Ik ben zij, die reeds jouw idool was Helaas, ik besef dat dat voorbij is. Oh, ontvang toch, o wouden Oh accepteer toch, o woestijnen van een bitter geween het verwegen aandeel; De pijn is onverdraaglijk zolang hij geen stem heeft. AK Ohime, ch’io cado Ohimè ch’io cado, ohimè ch’inciampo ancor il piè Pur come pria, E la sfiorita mia Caduta speme Pur di novo rigar Con fresco lagrimar Hor mi conviene. Wee, dat ik val, Wee, dat ik struikel over mijn stappen Zoals ook al eerder, en toch is het nu mijn taak om met verse tranen mijn uitgebloeide en gevallen hoop weer op te laten staan Lasso, del vecchio ardor Conosco l’orme ancor Dentro nel petto; Ch’ha rotto il vago aspetto E i guardi amati Lo smalto adamantin Ond’armaro il meschin Pensier gelati. Helaas, ik ken in mijn borst nog slechts de afdruk van de oude vlam; omdat het glazuur van diamant, waarmee de ongelukkige zich wapent tegen verkilde gedachten, het bekoorlijke voorkomen en de minnelijke blikken stuk heeft gemaakt. Folle, credev’io pur D’aver schermo sicur Da un nudo arciero; E pur io sí guerriero Hor son codardo Ne vaglio sostener Il colpo lusinghier D’un solo sguardo. Idioterie, ik geloofde daadwerkelijk met een naakte boogschutter een veilig schild te hebben; En zelfs ik als strijder Ben nu lafaard en poog om overeind te blijven bij de vleiende treffer van een enkele blik. O Campion immortal Sdegno; come sí fral Hor fuggi indietro; A sott’armi di vetro Incanto errante M’hai condotto infedel Contro spada crudel D’aspro diamante. Oh, onsterfelijke Kampioen Minachting; Kijk hoe je met het uur achteruit vlucht; Onder een glazen bepantsering heb je met een spreuk tot dwaling mij aangezet tot ontrouw tegen het wrede zwaard van scherpe diamant. O come sa punir Tirann’amor l’ardir D’alma rubella! Una dolce favella, Un seren volto Un vezzoso mirar, Sogliono rilegar Un cor disciolto. Oh, hoe weet de tirannieke liefde het verlangen af te straffen van opstandige ziel! Een zoete vlam Een zuiver gezicht Een minnelijke blik Ze openen de weg om een gebroken hart weer te lijmen. Occhi belli, ah se fu Sempre bella virtù Giusta pietate! Deh voi non mi negate Il guardo e’l viso Che mi sa la prigion Per sí bella cagion Il Paradiso. Mooie ogen, ach, moge rechtvaardig medelijden immer een goede deugd zijn! Ach ontzeg me niet de blik en het gelaat Want voor zo’n mooie reden wacht mij als gevangenis het paradijs. AK Lagrime mie Lagrime mie, à che vi trattenete? Perchè non isfogate il fier dolore che mi foglie ‘l respiro e opprime il core? Lidia che tant’adoro, perch’un guardo pietoso, ahi, mo donò il paterno rigor l’impriggionò. Tra due mura rinchiusa sta la bella innocente dove giunger non può raggio di sole; e quel che più mi duole ed accresc’al mio mal tormenti e pene, è che per mia cagione provi male il mio bene. E voi, luni dolenti, non piangete? Lagrime mie, à che vi trattenete? Lidia, ahimè, vedo mancarmi l’idol mio che tanto adoro; sta colei tra duri marmi, per cui spiro e pur non moro. Se la morte m’è gradita, hor che son privo di speme, deh, toglietemi la vita, ve ne prego, aspre mie pene. Ma ben m’accorgo che per tormentarmi maggiormente la sorte mi niega anco la morte. Se dunque è vero, o Dio, che sol del pianto mio il rio destino ha sete; lagrime mie, à che vi trattenete? Mijn tranen, waarop is het wachten, waarom lenigen jullie niet de felle smart, die mijn adem verstikt en drukt op mijn hart? Lidia, die ik zo zeer aanbid, daar ze mij een lieve blik, arme ik, heeft geboden, heeft de vaderlijke strengheid haar opgesloten. Tussen twee muren gevangen is nu de onschuldige schone, daar waar geen zonnestraal binnen geraakt, en wat mij het meest droevig maakt en wat mijn leed vergroot, mijn kwelling en mijn ongerief, is dat ik de reden ben van het lijden van mijn lief. En jullie, treurende ogen, niet smachten! Tranen van mij, niet wachten. Lidia, wee mij, ik moet haar missen, mijn licht, dat ik zo zeer aanbid, zij is tussen harde marmers waardoor ik zucht En toch niet sterf. Als ik dus de dood verkies, nu dat ik mijn hoop zie verdwijnen, Oh, zorg dan dat ik het leven verlies (ik smeek jullie) mijn bittere pijnen. Maar ik besef goed, dat om mij nog meer te kwellen, de nood me zelfs berooft van de dood. Dan is het waar, oh Heer, dat enkel naar mijn hartezeer, het wrede lot verlangt. MJ Voglio di vita uscir Voglio di vita uscir, voglio che cadano Quest’ossa in polve e queste membra in cenere, E che i singulti miei tra l’ombre vadano, Già che quel piè ch’ingemma l’herbe tenere Sempre fugge da me, ne lo trattengono I lacci, ohimè, del bel fanciul di Venere. Miei sensi del sepolcro all’ orlo vengono, E dalla vita quasi s’ accongedano Poi ch’un sol pegno di mercè non tengono. Ik wil het leven verlaten, ik wil dat deze botten tot pulver vervallen en deze ledematen tot as en dat mijn gesnik in de schaduw verdwijnt. Want zij die het gras laat glinsteren als edelgesteente vlucht altijd van mij weg, en de netten van Cupido, zoon van de mooie Venus, houden haar niet tegen. Ik sta op het punt het leven vaarwel te zeggen. en daal neer in het graf, want ik ontvang geen enkel teken van genade. Vo che gl’abissi il mio cordoglio vedano, E l’aspro mio martir le furie piangano, E che i dannati al mio tormento cedano. A Dio crudel, [gli orgogli]2 tuoi rimangano A [crudelir con altri]3. A te rinuncio, Né vo’ più che mie speme in te si frangano. S’apre la tomba, il mio morir t’annuncio. Una lagrima spargi, et alfin donami [Di tua tarda pietade un solo nuncio,] E s’amando t’offesi, homai perdonami. Ik wil dat de afgrond mijn rouw ziet en dat de Furiën mijn bittere lijden betreuren dn dat de verdoemden bezwijken voor mijn leed. Vaarwel, wreedheid, jouw trots is niet meer te harden. Ik zie van alles af, van het vertrouwen en van jou, ik wil niet langer dat mijn hoop op jou stukloopt. De tombe gaat open, en ik kondig je mijn dood aan; Laat dan een traan en geef me eindelijk een teken van jouw late goedheid. En als mijn liefde je beledigt, vergeef mij dan. Che si puo fare Che si può fare le stelle rubelle non hanno pietà, che si può fare s’el cielo non dà un influsso di pace al mio penare, che si può dire d’agl’astri disastri mi piovano ogn’hor, che si può dire se perfido amor un respiro diniega al mio martire, che si può dire. Così va rio destin, sorte tiranna, gl’innocenti condanna, così l’oro più fido di costanza e di se lasso conviene lo raffini d’ogn’hor fuoco di pene. Sì sì penar deggio, sì sì che darei sospiri deggio trarne i respiri. In aspri guai per eternarmi il ciel niega mia sorte al periodo vital punto di morte. Voi spirti dannati ne sete beati s’ogni eumenide ria sol’è intenta a crucciar l’anima mia. Wat kun je doen als de opstandige sterren geen mededogen hebben? Wat kun je doen als de hemel geen invloed heeft op het verzachten van mijn leed? Wat kun je doen? Wat kun je zeggen als de rampzalige sterren voortdurend op mij neerregenen? Wat kun je zeggen als de trouweloze liefdesgod mij geen moment adem gunt in mijn marteling? Wat kun je zeggen? Zo is de rivier des levens, het onverbiddelijke lot, veroordeelt de onschuldigen. Zo zuiver je ieder uur het goud, dat het meest vertrouwt op standvastigheid en vanuit zichzelf al kortstondig is, met een vuur van smarten. Ja, ja, ik verdien te lijden, ja, ja, opdat ik zuchten zal slaken waaruit ik mijn adem moet onttrekken. Juist op het vitale moment van de dood in de wrange ellende voor de eeuwigheid ontzegt de hemel me mijn lot. Jullie veroordeelde geesten jullie mogen je gelukkig prijzen dat alle kwaadaardige wraakgodinnen hun zinnen hebben gezet op het kwellen van mijn ziel alleen. OVER DE UITVOERENDEN TOURNEE Ensemble Cappella Mediterranea werd in 2005 opgericht door klavecinist en organist Alarcón, met als doel terug te keren naar de wortels van de esthetische idealen van de grote componisten uit Zuid-Europa. Voor hun programma’s werkt het ensemble samen met musicologen van het Venetiaanse Centrum voor Barokmuziek, die voortdurend onderzoek doen naar recent ontdekte manuscripten. Cappella Mediterranea wijdt zich niet alleen nieuwe uitvoeringen van onbekende muziek op een muziekwetenschappelijke manier, maar wil het publiek ook raken en prikkelen. wo 12 feb, 20.00 Utrecht, Vredenburg Leeuwenbergh (19.15 inleiding) do 13 feb, 20.30 Maastricht, St.-Janskerk vr 14 feb, 20.30 Zwolle, Lutherse Kerk za 15 feb, 14.00 Amsterdam, Noorderkerk zo 16 feb, 15.00 Vries, Dorpskerk Sopraan Mariana Flores studeerde zang in haar geboorteland Argentinië en aan de Schola Cantorum Basiliensis. Ze werkte mee aan een aantal operaproducties, zong bij Ensemble Elyma van Gabriel Garrido en is lid van Cappella Mediterranea van Leonardo García Alarcón. In samenwerking met: Vredenburg Utrecht, Stichting Oude Muziek Limburg, Theater aan het Vrijthof, Odeon De Spiegel, Stichting Noorderkerkconcerten, Stichting Kerkconcerten Vries. Met dank aan: Amsterdams Fonds voor de Kunst, Fonds Podiumkunsten, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Provincie Limburg, Gemeente Maastricht, Gemeente Zwolle, Gemeente Tynaarlo, Prins Bernhard Cultuurfonds, Stichting Dioraphte, Stichting Vrienden Oude Muziek, plaatselijke organisatoren, beheerders en alle vrijwilligers. OOK VAN DE ORGANISATIE OUDE MUZIEK Cantate morali e spirituali | Monteverdi, Grandi, Kapsberger, Frescobaldi, Berges, Sances In navolging van de ontwikkelingen in de opera schreven componisten rond 1600 ook steeds meer geestelijke werken in de nieuwe, expressieve stijl. Monteverdi geeft zelf het voorbeeld met zijn Pianto della Madonna, maar Los Músicos exploreren verder en laten ook werken horen van zijn Italiaanse en – weinig gehoorde – Spaanse collega’s. Het beste uit de vroegbarok. Los Músicos de Su Alteza Olalla Alemán, sopraan Pedro Reula, viola da gamba Josep Maria Martí, theorbe Luis Antonio González, klavecimbel en orgel wo 12 mrt, 20.00 do 13 mrt, 20.30 vr 14 mrt, 20.15 za 15 mrt, 20.15 zo 16 mrt, 14.15 Utrecht, Vredenburg Leeuwenbergh (19.15 inleiding) Rotterdam, Laurenskerk (19.45 inleiding) Amsterdam, Waalse Kerk Leeuwarden, Waalse Kerk Eindhoven, Studentenkapel ___________________ Vocale kamermuziek van Händel, Steffani en Bononcini | Italiaanse duetten rond de Arcadische Academie Klassieke eenvoud en terug naar de natuur: zo klonk het devies van de Arcadische Academie die eind zeventiende eeuw in Rome werd opgericht. Steffani, hoewel geen lid van deze aristocratische kunstenaarsclub, was een belangrijke exponent van deze beweging. Zijn pastorale duetten waren in heel Europa beroemd en een groot voorbeeld voor Händel, die zelf ook talloze werken in dit populaire genre schreef. Zo ook Bononcini, de enige van de drie die lid was van de Academie en later in Londen de grote rivaal van Händel werd. Luscinia Quartet Stefanie True, sopraan Anna Kellnhofer, sopraan Anton Baba, cello Anthony Romaniuk, klavecimbel Sigrid ’T Hooft, instudering gestiek za 15 mrt, 14.00 vr 21 mrt, 20.00 za 22 mrt, 20.15 zo 23 mrt, 16.00 wo 26 mrt, 20.15 do 27 mrt, 20.15 vr 28 mrt, 20.15 Amsterdam, Noorderkerk Zeist, Kerk van de Evangelische Broedergemeente Vries, Dorpskerk Bloemendaal, Dorpskerk Delft, Remonstrantse Kerk Ammerzoden, Kasteel Ammersoyen Deventer, Penninckshuis oudemuziek 13/14 toelichting: Cappella Mediterranea, Susanne Vermeulen vertalingen: Monica Jansen, Anoniem, Aldwin Kroeze redactie: Susanne Vermeulen opmaak: Hilde Wolters-Stolk © 2014 Organisatie Oude Muziek Organisatie Oude Muziek Postbus 19267 | 3501 DG Utrecht t. 030 23 29 000 | f. 030 23 29 001 [email protected] www.oudemuziek.nl
© Copyright 2024 Paperzz